ECLI:NL:CRVB:2010:BN7866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-420 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgscore voor tegemoetkoming in de kosten van verzorging van een gehandicapt kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000). Appellante, de moeder van een dochter met een autismestoornis en eetstoornis, ontving een tegemoetkoming, maar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft haar medegedeeld dat haar dochter vanaf het eerste kwartaal van 2009 niet langer in aanmerking komt voor deze tegemoetkoming. De SVB baseerde deze beslissing op een score van vijf punten, vastgesteld met het Beoordelingsinstrument TOG, wat onder het vereiste minimum van zes punten ligt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de SVB heeft haar bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de SVB terecht de score van vijf punten heeft vastgesteld en dat appellante niet in aanmerking komt voor de tegemoetkoming. In hoger beroep heeft appellante opnieuw betoogd dat haar dochter recht heeft op een hogere score, maar de Raad heeft geoordeeld dat de argumenten die appellante in hoger beroep aanvoert niet nieuw zijn en niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat de score van vijf punten correct is, gezien de criteria van de TOG 2000.

De Raad heeft vastgesteld dat de TOG 2000 bedoeld is om ouders te ondersteunen die een ernstig gehandicapt kind thuis verzorgen. De beoordeling van de zorgscore is gebaseerd op de mate van afhankelijkheid van het kind van zorg en begeleiding, vergeleken met een gezond kind van dezelfde leeftijd. De Raad heeft geconcludeerd dat de SVB de juiste procedure heeft gevolgd en dat de score van vijf punten niet in strijd is met enige rechtsbeginselen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/420 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 december 2009, 09/657 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB).
Datum uitspraak: 15 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.N. Foppen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2010. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes, werkzaam bij de SVB en drs. G.A.C.G. Durlinger, arts bij ClientFirst Intermediairs te Zeist.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving op grond van de Regeling tegemoetkoming thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (hierna: TOG 2000) een tegemoetkoming ten behoeve van haar dochter [naam dochter], geboren in 1993. [naam dochter] is bekend met een autismiforme stoornis en een eetstoornis. Zij bezoekt het reguliere onderwijs op VMBO- niveau met behulp van een leerlinggebonden budget, het zogeheten ‘rugzakje’.
1.2. Naar aanleiding van een heronderzoek naar het recht op de tegemoetkoming heeft de medisch beoordelaar B. Weening van ClientFirst Intermediairs te Zeist (hierna: ClientFirst) op 1 oktober 2008 aan SVB een medisch advies uitgebracht. Daarbij is aangegeven dat er bij [naam dochter] sprake is van door ziekte of stoornis veroorzaakte beperkingen. Deze zijn beoordeeld met behulp van het Beoordelingsinstrument TOG waarbij een score van vijf punten is vastgesteld, één punt voor medische verzorging, één punt voor gedrag, één punt voor communicatie en twee punten voor bezighouden/ handreikingen. De conclusie is vervolgens dat [naam dochter] niet aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde oppassing en verzorging dan een gezond kind van dezelfde leeftijd. Vervolgens heeft de SVB appellante bij besluit van 22 oktober 2008 meegedeeld dat zij met ingang van het eerste kwartaal van 2009 geen recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000. Het aantal punten dat Client First voor [naam dochter] heeft bepaald ligt onder het voor haar leeftijd vereiste minimumaantal van zes.
1.3. Appellante heeft tegen het besluit van 22 oktober 2008 bezwaar gemaakt. Volgens haar moet [naam dochter] continu aangestuurd worden met name bij douchen, aankleden, eten en drinken en naar het toilet gaan.
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de aan Client First verbonden arts G. Durlinger bij brief van 7 december 2008 een medisch advies uitgebracht.
Geconcludeerd is dat [naam dochter] ook in aanmerking komt voor één punt voor lichaamshygiëne, doch dat voor bezighouden/handreikingen nader beschouwd slechts één punt kan worden toegekend, zodat de totale score vijf punten blijft.
1.5. Bij besluit van 14 januari 2009 heeft SVB het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 oktober 2008 ongegrond verklaard. De SVB heeft zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld dat bij het aandachtsgebied zindelijkheid geen punten zijn toegekend omdat [naam dochter] zelfstandig naar het toilet gaat, zindelijk is en geen hulp nodig heeft bij hygiëne na de toiletgang. Op het aandachtsgebied medische verzorging is één punt toegekend omdat [naam dochter] medicatie gebruikt en appellante toezicht moet houden op de inname daarvan. Op het gebied van eten en drinken zijn evenmin punten toegekend omdat daarbij bepalend is of [naam dochter] zelfstandig kan eten. Voor het aandachtspunt bezighouden/handreikingen acht de SVB een zorgscore van één punt voldoende omdat [naam dochter] zich langere tijd alleen bezig kan houden, hetgeen blijkt uit het feit dat zij twee uur per dag alleen thuis kan zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 14 januari 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de SVB zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [naam dochter] gelet op de aan de hand van het Beoordelingsinstrument TOG berekende scores, niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de bezwaararts vastgestelde score voor onjuist te houden. Overwogen is dat voor het aandachtsgebied/handreikingen terecht één punt is toegekend omdat [naam dochter] het regulier onderwijs volgt met behulp van een rugzakje en zij in verband met verwerking van haar ziekte/handicap van tijd tot tijd aandacht nodig heeft. Bovendien kan [naam dochter] zich langere tijd alleen bezig houden (ze kan twee uur alleen thuis zijn). Voorts is overwogen dat voor het aandachtsgebied zindelijkheid terecht geen punten zijn toegekend omdat [naam dochter] zelfstandig naar het toilet gaat en zindelijk is. Dat [naam dochter] bij het naar het toilet gaan sturing en controle nodig heeft, betekent volgens de rechtbank niet dat er een punt moet worden toegekend. Het medicijngebruik om de stoelgang te bevorderen valt niet onder het aandachtsgebied zindelijkheid maar onder het aandachtsgebied medische verzorging, waarvoor reeds één punt is toegekend in verband met medicijngebruik en het daarop door appellante te houden toezicht. Ten slotte is overwogen dat op het aandachtsgebied eten en drinken terecht geen punten zijn toegekend omdat [naam dochter] zelfstandig kan eten en drinken en ook de overige handelingen zelf kan verrichten. Niet gebleken is dat [naam dochter] continue begeleiding bij eten en drinken nodig heeft.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat de TOG 2000 tot doel heeft ouders/verzorgers die een zeer ernstig gehandicapt kind thuis verzorgen, terwijl dit kind gelet op de aard en mate van zijn handicap in een intramurale AWBZ-instelling geplaatst zou kunnen worden, financieel tegemoet te komen.
4.2.1. In artikel 2 van de TOG 2000 is bepaald dat als kind wordt aangemerkt een persoon tussen de 3 en 18 jaar, die ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard waardoor hij blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt is.
4.2.2. In artikel 3 van de TOG 2000 is - kort gezegd - bepaald dat als (voorlopig) blijvend gehandicapt wordt aangemerkt het kind dat (a) aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging en oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd en (b) aanspraak kan maken op opname in een AWBZ-instelling.
4.2.3. In artikel 4, eerste lid, van de TOG 2000 is bepaald dat de natuurlijke persoon die hier te lande woont en tot wiens huishouden het kind hier te lande op de peildag behoort, over dat kalenderkwartaal recht heeft op een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van dat kind op grond van deze regeling.
4.2.4. Bij de beoordeling of sprake is van afhankelijkheid van geregelde oppassing en verzorging als bedoeld in artikel 3, onder a, van de TOG 2000 wordt door de SVB, overeenkomstig daartoe opgestelde beleidsregels, gepubliceerd in Stcrt. 2007, 103, vastgesteld of en in welke mate het kind is aangewezen op hulp met betrekking tot de volgende aspecten: lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging (de categorie verzorging) en gedragsproblemen, communicatiegebreken, de onmogelijkheid alleen thuis te zijn, begeleiding buitenshuis en handreikingen en begeleiding (de categorie oppassing). Per subcategorie wordt beoordeeld of het kind in sterke of in lichte mate afhankelijk is van hulp, toezicht en begeleiding. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de mate van hulp, toezicht en begeleiding die een gezond kind van dezelfde leeftijd nodig heeft.
4.2.5. De SVB hanteert bij die beoordeling een interne uitvoeringsrichtlijn voor deskundigen, het zogenoemde Beoordelingsinstrument TOG. Dit Beoordelingsinstrument zoekt aansluiting bij de toelichting van de TOG 2000 en de door de SVB opgestelde beleidsregels. In het Beoordelingsinstrument wordt een nadere uitwerking gegeven aan de in het beleid genoemde beoordelingsthema’s, waarbij per thema, afhankelijk van de zorgzwaarte, 0, 1 of 2 punten worden toegekend. Om te kunnen spreken van aanzienlijk meer afhankelijk zijn van geregelde oppassing en verzorging dan een gezond kind van dezelfde leeftijd, hanteert de SVB een minimale score van 10 punten voor kinderen van zes en zeven jaar, 9 punten voor kinderen van acht en negen jaar, 8 punten voor kinderen van tien en elf jaar en 6 punten voor kinderen van twaalf jaar en ouder.
4.3. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen is niet gebleken dat het Beoordelingsinstrument als zodanig in strijd komt met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of met enig algemeen rechtsbeginsel. Het Beoordelingsinstrument kan in beginsel dan ook als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000 worden genomen.
4.4. In geschil tussen partijen is enkel de hoogte van de zorgscore. Er is door de SVB een score van 5 punten toegekend en appellante stelt zich op het standpunt dat dit minimaal 6 punten moet zijn, aangezien [naam dochter] in aanmerking komt voor extra punten in de subcategorieën “eten en drinken”, “bezighouden/handreikingen” en “zindelijkheid” van het Beoordelingsinstrument.
4.5. De Raad onderschrijft de overwegingen op grond waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat het Beoordelingsinstrument TOG voor [naam dochter] een te lage score oplevert om vanaf het eerste kwartaal van 2009 nog langer voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
4.6. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) J. de Jong.
JvS