ECLI:NL:CRVB:2010:BN7783

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5202 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontkoppeling van het inkomen van de vader bij toekenning aanvullende beurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van appellante om bij de toekenning van een aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader. De appellante stelde dat er sprake was van een ernstig en structureel conflict met haar vader, wat ontkoppeling rechtvaardigde. De rechtbank Maastricht had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de plaats van de IB-Groep was getreden na de intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank. De Raad oordeelde dat niet was voldaan aan de zogenoemde conflict-eis, die vereist dat er een fundamentele verstoring van de relatie tussen ouder en kind moet zijn, zoals in gevallen van ernstig fysiek of geestelijk geweld. De Raad concludeerde dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te spreken van een langdurig verstoorde verhouding. De pogingen van appellante tot herstel van het contact met haar vader stonden haaks op haar standpunt dat er sprake was van een ernstig conflict. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

09/5202 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 augustus 2009, 09/185 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 17 september 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Mr. D.M. Gijzen, advocaat te Heerlen, heeft namens appellante hoger beroep ingesteld en de Minister heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gijzen. Voor de Minister is verschenen dr. K. Meijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover relevant voor de procedure in hoger beroep, ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van 18 februari 2009 waarbij de Minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 5 december 2008 heeft gehandhaafd. Bij dat besluit is afgewezen het verzoek van appellante om bij de toekenning van een aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader (de zogenoemde ont- of loskoppeling).
1.2. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij zich kan verenigen met het standpunt van de Minister dat niet kan worden gesproken van een ernstig en structureel conflict tussen appellante en haar vader als bedoeld in artikel 3.14 van de Wet studiefinanciering 2000 en de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder a en 7 van het Besluit studiefinanciering 2000. Daarvoor is namelijk vereist een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind dat ontkoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld. Ook kan het gaan om een structureel conflict rond levensovertuiging, geloof en cultuur, waarbij zich niet met elkaar verdragende levensstijlen in het geding zijn.
Uit de door appellante gegeven toelichting en de van de zijde van appellante overgelegde verklaringen blijkt onder meer dat de contacten tussen appellante en haar vader in de loop der jaren steeds korter werden en dat er vanaf haar zestiende verjaardag in het geheel geen contact meer is. Verder vertelde de vader van appellante slechte dingen over haar moeder, schold hij tegen appellante en is hij vanaf haar achttiende verjaardag gestopt met het betalen van alimentatie. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet toereikend zijn voor de conclusie dat het gaat om een langdurig verstoorde verhouding in de zin van de wet. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de pijnlijke situatie van appellante is zij van oordeel dat zich in dit geval geen omstandigheden voordoen die qua ernst op één lijn zijn te stellen met de hiervoor genoemde voorbeelden.
2.1. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er ten tijde in geding sprake was van ernstig geestelijk geweld in de relatie met haar vader dat loskoppeling rechtvaardigt. Immers, appellante en haar mentor hebben verklaard dat de contacten tussen appellante en haar vader steeds kortstondiger werden, vader aangaf geen tijd voor haar te hebben, vader slechte dingen over haar moeder vertelde, vader tegen haar schold, het contact vanaf haar zestiende jaar geheel is verbroken en vader niet reageert op pogingen van appellante tot herstel van het contact.
2.2. De Minister is blijven staan op het standpunt dat niet is voldaan aan de zogenoemde conflict-eis; veeleer is er sprake van het ontbreken van een relatie tussen appellante en haar vader.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat weliswaar sprake is van een conflict tussen appellante en haar vader maar dat het daarbij niet gaat om een langdurig ernstig verstoorde verhouding in de zin van de wet.
Daarvoor is namelijk - gelijk de rechtbank heeft overwogen - vereist een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind, dat ontkoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld.
Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd kan de Raad, evenals de rechtbank, niet afleiden dat daarvan sprake is (geweest). De Raad merkt in dit verband op dat de (vruchteloze) pogingen van appellante tot herstel van het contact met haar vader niet goed zijn te rijmen met het door haar ingenomen standpunt.
3.3. Het hoger beroep treft derhalve geen doel.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
EK