ECLI:NL:CRVB:2010:BN7648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-422 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen de intrekking van haar WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellante ontving een volledige WAO-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 3 december 2008. Na bezwaar van appellante werd de beëindigingsdatum aangepast naar 28 mei 2009. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. Appellante had zich in augustus 1997 ziek gemeld vanwege rug- en schouderklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om een zware handtas te tillen en geen significante beperkingen vertoonde in haar fysieke mogelijkheden. De bezwaarverzekeringsarts voegde beperkingen toe aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op basis van aanvullende informatie van de behandelend psycholoog.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat de functie van wikkelaar te zware eisen stelde. De Raad oordeelde echter dat de door appellante overgelegde medische stukken onvoldoende waren om te twijfelen aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. De geschiktheid van de functies werd voldoende toegelicht, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 september 2010.

Uitspraak

10/422 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2009, 09/2127 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante stelde mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam, hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer en zond een nader stuk in.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 6 augustus 2010. Mr. Haze vertegenwoordigde appellante en namens het Uwv verscheen M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een volledige uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Met zijn besluit van 2 oktober 2008 beëindigde het Uwv deze uitkering per 3 december 2008.
1.2. Op het bezwaar van appellante besliste het Uwv met zijn besluit van 19 mei 2009 en veranderde de beëindigingsdatum in 28 mei 2009.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten.
3.2. Appellante werkte laatstelijk als schoonmaakster in deeltijd. In augustus 1997 meldde zij zich ziek vanwege rug- en schouderklachten (rechts). Het Uwv kende haar met ingang van 24 augustus 1998 een WAO-uitkering toe, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.3. De verzekeringsarts onderzocht appellante op zijn spreekuur van 18 september 2008. Hij observeert dat appellante gemakkelijk een zware handtas met haar rechterarm tilt, ook bij het gebruik van het schoudergewricht. De kracht van de armen is in tact en hij ziet geen afname van de spiermassa. De bewegingen van de wervelkolom verlopen soepel in alle richtingen. De lange rugspieren zijn enigszins gespannen. De benen vertonen geen duidelijke spataderen. Hoewel appellante zegt van iedere belasting van de rechterarm klachten te ondervinden, kan zij wel haar handtas ogenschijnlijk zonder moeite optillen en volgde zij in het voorjaar van 2008 zwemlessen. Er gelden zodoende beperkingen voor zwaar en frequent zwaar tillen met de rechterarm en beperkingen voor frequent buigen en zwaar tillen. De door de behandelend orthopeed vastgestelde impingement-klachten voor de supraspinatuspees betekenen dat appellante bovenhands werken moet vermijden. De bezwaarverzekeringsarts beschikte over aanvullende informatie van de appellante behandelende psycholoog en vond daarin aanleiding om in de zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ook beperkingen op te nemen voor persoonlijk en sociaal functioneren.
3.4. Aan de hand van die (aangepaste) FML raadpleegde de bezwaararbeidsdeskundige het Claimbeoordelings- en borgingssysteem opnieuw en hij selecteerde vijf functies, die voor appellante geschikt zouden zijn. Het loon in die functies overtreft het geïndexeerde loon dat appellante als schoonmaakster verdiende.
4. In hoger beroep herhaalt appellante dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Verder voert zij andermaal aan dat de functie wikkelaar te zware eisen stelt wat betreft reiken.
5.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de door appellante overgelegde, in hoger beroep niet aangevulde, medische stukken onvoldoende zijn om te twijfelen aan de juistheid van het, gemotiveerde, oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.
5.2. De (bezwaar)arbeidsdeskundige lichtte de geschiktheid van de functies, ook op het aspect reiken, naar het oordeel van de Raad voldoende toe.
6. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Mostert.
TM