ECLI:NL:CRVB:2010:BN7342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6790 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
  • J. Brand
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische beperkingen van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 10 november 2009 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 april 2008 werd bevestigd. Dit besluit hield in dat appellante per 6 december 2007 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluit kon baseren op rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellante met haar beperkingen in staat was om een aantal voor haar geschikte functies te vervullen.

Appellante stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv haar medische beperkingen juist had vastgesteld. Ze voerde aan dat de rechtbank niet had gekeken naar nieuwe medische informatie die zij had ingediend, waaronder een verklaring van een psycholoog uit Duitsland. De Raad overwoog echter dat deze verklaring niet relevant was voor de datum in geding en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 september 2010.

Uitspraak

09/6790 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2009, 08/2052 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door H.H.T.C.K. Laarakker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 14 april 2008, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd zijn besluit dat er voor appellante per 6 december 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ( Wet WIA).
De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv zijn besluit van 14 april 2008 heeft kunnen baseren op de omtrent appellante door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige uitgebrachte rapportages. Uit deze rapportages volgt dat bij appellante per 6 december 2007 beperkingen tot het verrichten van arbeid bestaan, maar dat appellante met die beperkingen een aantal voor haar geschikte functies kan vervullen waarmee zij een zodanig inkomen kan verwerven dat geen sprake is van een verlies aan verdienvermogen van 35% of meer.
1.2. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellante op 8 december 2005 in verband met psychische klachten is uitgevallen voor haar werk als apothekersassistente.
De rechtbank heeft erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts bedoeld in 1.1 tot zijn opvatting omtrent de bij appellante bestaande mogelijkheden tot het verrichten van arbeid is gekomen op basis van de resultaten van in Duitsland verrichte psychiatrische onderzoeken, de resultaten van door de verzekeringsarts verricht onderzoek en de door de verzekeringsarts verzamelde informatie. Aangenomen is dat appellante beperkt stressbestendig is.
1.3. In de door appellante in beroep overgelegde stukken van medische aard, afkomstig van onder andere dr. med. D. Horst, Ärztin-Psychotherapie, noch in de omstandigheid dat appellante van 3 januari 2006 tot 14 maart 2006 opgenomen is geweest in een psychiatrische inrichting heeft de rechtbank aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts een onvolledig of onjuist beeld van de gezondheidstoestand van appellante per 6 december 2007 had.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaring van dr. Horst niet dat sprake is van één van de drie indicaties voor een urenbeperking als weergegeven in de Standaard Verminderde Arbeidsduur. Ook uit de opname in de psychiatrische inrichting in 2006 volgt, nu deze opname ruim voor de datum in deze procedure in geding heeft plaatsgevonden, niet dat de beperkingen van appellante zijn onderschat.
1.4. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de overige door appellante naar voren gebrachte aandoeningen òf dateren van voor de datum in geding en niet hebben geleid tot langdurige ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid òf dateren van na de datum in geding en om die reden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de beperkingen van appellante zijn onderschat.
1.5. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn.
2.1. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het Uwv haar medische beperkingen juist heeft vastgesteld. Zij heeft ter staving van haar standpunt erop gewezen dat de rechtbank in overweging 2.2.5 van de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft overwogen dat zij in beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd. De rechtbank is naar haar opvatting ten onrechte voorbij gegaan aan het in beroep ingebrachte bericht, gedateerd 17 september 2009, van M. Mischke, Dipl.-Psychologin, Psychologische Psychotherapeutin, werkzaam bij de Simssee Klinik te Bad Endorf, Duitsland.
2.2. Het Uwv heeft in verweer naar voren gebracht dat de in 2.1 bedoelde verklaring niet ziet op de datum in deze procedure in geding en mitsdien door de rechtbank terecht buiten beschouwing is gelaten.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De beroepsgrond van appellante dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verklaring van Mischke treft geen doel. Deze verklaring ziet op een verblijf in de periode van 6 augustus 2009 tot 17 september 2009 in de Simssee Klinik wegens een recidiverende depressieve stoornis. In de verklaring is aangegeven op welke wijze appellante is behandeld, welke vorderingen zijn gemaakt en op welke wijze appellante verder behandeld dient te worden. In dit bericht is op geen enkele wijze een opvatting gegeven over de toestand waarin appellante op de datum in geding
– 6 december 2007 – verkeerde. De rechtbank heeft dit bericht bij de beoordeling van het besluit van het Uwv dat ziet op de situatie waarin appellante per 6 december 2007 verkeerde mitsdien terecht buiten beschouwing gelaten.
3.3. De beroepsgrond van appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv haar beperkingen juist heeft ingeschat treft evenmin doel. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de door appellante ingediende gronden van beroep niet tot het oordeel kunnen leiden dat de beperkingen van appellante onjuist zijn vastgesteld.
De Raad kan zich vinden in de door de rechtbank gebezigde overwegingen als weergegeven in de aangevallen uitspraak. Ook de Raad is van oordeel dat uit de verklaring van dr. Horst niet kan worden opgemaakt dat appellante zodanig beperkt is dat naar de daarvoor in Nederland geldende maatstaven een urenbeperking is aangewezen. De verklaring van dr. Horst bevat ook geen informatie die door de bezwaarverzekeringsarts niet in zijn beschouwing is betrokken.
In hoger beroep heeft appellante geen gronden aangevoerd en geen stukken overgelegd op grond waarvan het aangewezen moet worden geacht dat de Raad tot een andere beoordeling komt dan de rechtbank. De Raad wijst er volledigheidshalve op dat de resultaten van de door het Uwv verrichte beoordeling van de medische situatie van appellante en de hieruit voor het verrichten van arbeid voortvloeiende beperkingen in lijn liggen met de resultaten van een in Duitsland verrichte beoordeling door de Deutsche Rentenversicherung Bund naar aanleiding van een aldaar door appellante gedane aanvraag om ”Rente wegen Erwerbsminderung”, die op 16 januari 2007 is afgewezen.
3.4. De Raad is op dezelfde gronden als de rechtbank van oordeel dat in de door de bezwaararbeidsdeskundige op
14 april 2008 uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen belastingen voorkomen die de mogelijkheden van appellante overschrijden.
3.5. De aangevallen uitspraak dient gelet op hetgeen is overwogen in 3.2 tot en met 3.4. te worden bevestigd.
3.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J. Brand en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2010.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M. Mostert.
TM