[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2009, 08/4451(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 september 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2010. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. K. Chedi. Het Uwv is niet verschenen.
1. Voor een overzicht van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2. Op verzoek van de Gemeente Amsterdam heeft een deurwaarderskantoor ter voldoening van een schuld van appellant aan de Gemeente Amsterdam bij exploot van 21 juli 2008 derdenbeslag gelegd op alle gelden, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onder zich heeft van appellant, daaronder begrepen de vordering tot uitbetaling van de met terugwerkende kracht aan appellant beschikbaar gestelde WAO-uitkering, tot een bedrag van in totaal € 31.939,24.
1.3. Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat in verband met voornoemd beslag een bedrag van € 11.907,48 aan het deurwaarderskantoor zal worden voldaan. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 4 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser dient te worden gelezen appellant en voor verweerder het Uwv:
“ 2.2 (…..) Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de beslagdebiteur (in dit geval eiser) bezwaren betreffende het gelegde beslag ingevolge artikel 438 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) voor te leggen aan de civiele rechter. De derde-beslagene (in dit geval verweerder) is gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. De bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid daarvan als een gegeven te beschouwen. De toetsing door de bestuursrechter kan dan ook niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag (vgl. CRvB 31 juli 2002, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AE6792).
2.3. De rechtbank stelt uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder met een drietal besluiten uitvoering heeft gegeven aan het beslag (…..). Naast het bestreden besluit, zijn bij besluiten van 25 juli 2008 en 5 augustus 2008 betalingbeslissingen van respectievelijk € 2.243,08 en € 17.788,32 genomen. Hiermee is in totaal € 31.938,88 betaald aan het deurwaarderskantoor. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder buiten het kader van het beslag is getreden.
2.4. Eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan het besluit van 18 juni 2008. Uit voornoemd besluit volgt dat een verrekening tussen de DWI en verweerder ongedaan zal worden gemaakt, zodat eiser een nabetaling over zijn uitkering ontvangt. Dit betoog kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De geldigheid van het beslag dient immers door de bestuursrechter als een gegeven te worden beschouwd. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit het dossier blijkt dat verweerder voornemens was om de gelden waarop nu beslag is gelegd, aan eiser uit te keren in verband met de tenuitvoerlegging van genoemd besluit. De beslaglegging staat hieraan echter in de weg.”
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat er geen grond is voor het gelegde beslag. Appellant bestrijdt de wijze waarop het beslag tot stand is gekomen en het in zijn ogen ongerechtvaardigd oogmerk van de beslaglegging. Het Uwv had geen medewerking mogen verlenen aan het beslag. Voorts heeft appellant gesteld dat hij met de betalingen door middel van het beslag per saldo te veel heeft voldaan.
4. De Raad overweegt als volgt
4.1. De Raad stelt zich achter het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen. Nu de geldigheid van het beslag door de bestuursrechter als een gegeven dient te worden beschouwd, is er geen ruimte voor beoordeling van appellants overige stellingen.
4.2. Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.