ECLI:NL:CRVB:2010:BN7184
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de WAZ-uitkering en de geschiktheid van de medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de verlaging van haar WAZ-uitkering werd bevestigd. Appellante ontving aanvankelijk een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verlaagde deze naar 35-45% na een herbeoordeling. De verzekeringsarts had in maart 2008 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin beperkingen voor sociaal functioneren en rugbelastende activiteiten waren opgenomen. Appellante betwistte de juistheid van deze beoordeling en stelde dat haar medische beperkingen waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de gemotiveerde beoordeling van de (bezwaar-)verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts aanvankelijk een voorzichtige benadering had gekozen na de operatie in 2004, en dat de vertraging in beeldvormende diagnostiek door de zwangerschap geen invloed had op de uiteindelijke beoordeling. De Raad vond dat de door appellante ingebrachte medische informatie in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten bood die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad zag geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 september 2010.