op de hoger beroepen van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2008, 08/568 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 23 april 2009, 08/5073 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de gedingen heeft gevoegd plaatsgevonden op 25 augustus 2010. Namens appellante is verschenen mr. Kuit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
08/4599 ZW
1. Appellante, laatstelijk werkzaam als schoonmaakster, heeft zich op 24 augustus 2007, vanuit een situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidwet (WW) ontving, ziek gemeld wegens diverse lichamelijke klachten. Ter zake van deze ziekmelding heeft appellante op 26 november 2007 het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts T. Pols, die haar na onderzoek met ingang van 3 december 2007 hersteld verklaarde. Bij besluit van 26 november 2007 heeft het Uwv per 3 december 2007 (verdere) uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest neergelegd in diens rapportage van 15 januari 2008, bij besluit van 23 januari 2008 (hierna bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
09/2582 ZW
3. Appellante heeft zich op 29 september 2008 opnieuw vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de WW ontving ziek gemeld wegens toegenomen klachten.
Ter zake van deze ziekmelding heeft appellante op 29 oktober 2008 het spreekuur van de verzekeringsarts A. de Cler bezocht, die haar na onderzoek met ingang van 30 oktober 2008 hersteld verklaarde. Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft het Uwv per 30 oktober 2008 (verdere) uitkering ingevolgde ZW geweigerd. Bij besluit van 5 december 2008 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink van 5 december 2008, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 oktober 2008 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep handhaaft appellante haar standpunt dat zij als gevolg van verschillende klachten het laatstelijk door haar verrichte werk van schoonmaakster, op en na beide data in geding, niet kan verrichten.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. Het Uwv is terecht van het werk als schoonmaakster als maatstaf arbeid uitgegaan.
6.3. De Raad kan de conclusies van de rechtbank in beide aangevallen uitspraken volledig onderschrijven en maakt deze conclusies en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne. Ook de Raad ziet geen redenen te twijfelen aan de conclusies van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen, die in hun rapportages blijk hebben gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek. Hetgeen namens appellante in hoger beroep en ter zitting naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad constateert daarbij dat appellante haar stellingen in beide hoger beroepen niet heeft onderbouwd met medische stukken die aanleiding zouden kunnen geven te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken en de conclusies van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen. De Raad ziet onvoldoende reden voor het oordeel dat appellante op medische gronden op beide data in geding, te weten 3 december 2007 en 30 oktober 2008, ongeschikt moet worden geacht voor haar eigen arbeid.
7. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010.
(get.) T.J. van der Torn.