ECLI:NL:CRVB:2010:BN7150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep inzake ouderdomspensioen AOW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had aangevraagd. De appellant, die in Turkije woont, had eerder een aanvraag voor een ouderdomspensioen ingediend, waarbij hij aangaf in Nederland te hebben gewerkt van 1 maart 1966 tot 11 september 1967. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had zijn aanvraag in eerste instantie afgewezen en ook na bezwaar was deze afwijzing gehandhaafd. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de procedure heeft de Svb op 23 maart 2010 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van de appellant tegen de eerdere afwijzing alsnog gegrond werd verklaard. De Svb kende de appellant met terugwerkende kracht vanaf september 2005 een ouderdomspensioen toe ter hoogte van 4% van het maximum, evenals een toeslag. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb met dit besluit volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant. Hierdoor had de appellant geen belang meer bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat de Svb het griffierecht van € 149,- dat de appellant in eerste aanleg en in hoger beroep had betaald, dient te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid van hoger beroep en de gevolgen van een besluit dat volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van de appellant.