ECLI:NL:CRVB:2010:BN7136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3336 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en Ziektewet door Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant had zich op 6 juli 2004 ziek gemeld met psychische klachten en lichamelijke aandoeningen, maar het Uwv oordeelde dat hij na de wachttijd in staat was om met passende arbeid ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende onderbouwd was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding waren afgenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de verdere uitkering ingevolge de Ziektewet had geweigerd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

09/3336 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 april 2009, 08/1970 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 5 maart 2010 en 4 augustus 2010 heeft appellant de gronden van het hoger beroep aangevuld en nadere medische stukken ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv daarop gereageerd met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel van 13 augustus 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2010. Namens appellant is mr. Bakker verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur, heeft zich op 6 juli 2004 ziek gemeld met psychische klachten ten gevolge van zijn ontslag voor dit werk. Daarnaast was er sprake van diverse lichamelijke klachten zoals long- en rugklachten, suikerziekte en hoge bloeddruk.
1.2. Bij besluit van 5 juli 2006 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat appellant na het voltooien van de wachttijd op 4 juli 2006 weliswaar ongeschikt was voor zijn maatgevende werk als heftruckchauffeur, maar in staat werd geacht om met passende arbeid tenminste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen en derhalve minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 8 december 2006 werd het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 29 januari 2007 ziek gemeld met psychische klachten, waarna hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is verstrekt.
Op 21 februari 2008 heeft de verzekeringsarts Y.M. Margry, na spreekuurbezoek van appellant op 16 januari 2008 en informatie-inwinning bij de huisarts, appellant per 27 februari 2008 weer in staat geacht de aan de WIA-schatting ten grondslag gelegde (zittende) functies te vervullen. Met een overeenkomstig besluit van 21 februari 2008 is appellant ingaande 27 februari 2008 verder uitkering ingevolge de ZW geweigerd.
1.4. Bij besluit van 2 april 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 2 april 2008, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 februari 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met verwijzing naar de (inhoud van de) rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 2 april 2008 en 15 april 2009 overwogen, dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om diens oordeel in twijfel te trekken. Niet is gebleken dat appellant op de datum in geding, 27 februari 2008, een verslechterde longfunctie heeft en de rechtbank heeft in hetgeen is aangevoerd over de psychische klachten van appellant geen aanleiding gezien om hem door een deskundige te laten onderzoeken. De rechtbank heeft hetgeen door de gemachtigde van appellant ter zitting is aangevoerd over de mogelijke invloed van medicijnen op het reactievermogen van appellant buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
3. In hoger beroep is van de zijde van appellant aangevoerd dat de beoordeling van de gezondheidstoestand van appellant in februari 2008, bij gebreke van het resultaat van het onderzoek van de vaatchirurg en de cardioloog, niet als volledig en zorgvuldig kan worden aangemerkt. Voorts is aangegeven dat, gelet op de standaard verminderde arbeidsduur, ten onrechte niet is gekeken of de energetische beperkingen in verband met de beperkte longfunctie en de diabetes hadden moeten resulteren in een medische urenbeperking. Ook heeft het de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv nagelaten nader onderzoek in te stellen naar de psychische problemen. Voorts is ten aanzien van de
WIA-functies gesteld dat om verschillende redenen er grote twijfel is of appellant deze functies in medisch opzicht kan vervullen. Ter ondersteuning van dit standpunt is nadere (medische) informatie omtrent de verstrekking van AWBZ-zorg en een scootmobiel en van de behandelend cardioloog, longarts, vaatchirurg, psycholoog en huisarts in het geding gebracht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA, gelijk de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Zoals de Raad al vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2. In het kader van de beoordeling van de aanspraak van appellant op een ZW-uitkering hebben de verzekeringsarts Margry en de bezwaarverzekeringsarts Admiraal de medische toestand van appellant op 27 februari 2008 vergeleken met zijn belastbaarheid op 4 juli 2006, zoals omschreven in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze artsen op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd dat appellant niet toegenomen beperkt is en geschikt wordt geacht voor de in het kader van de Wet WIA geduide functies. De Raad wijst er daarbij op dat de verzekeringsarts appellant uitsluitend geschikt heeft geacht voor de zittende functies en dat de bezwaarverzekeringsarts dit heeft beperkt tot (de geschiktheid van appellant voor) de functie van wikkelaar.
4.3. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsartsen S. Groeneveld en Bockwinkel in de rapporten van 30 juli 2009, respectievelijk 13 augustus 2010 voldoende inzichtelijk hebben aangegeven waarom het ter zitting van de rechtbank genoemde medicijngebruik en de informatie van de behandelende sector geen aanleiding geven om aan te nemen, dat de functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding zijn afgenomen ten opzichte van de beoordeling in het kader van de Wet WIA. Daarbij is in voldoende mate rekening gehouden met de bij appellant aanwezige objectiveerbare beperkingen. In dit oordeel ligt besloten dat de Raad geen termen aanwezig acht om een deskundige in te schakelen. Derhalve heeft het Uwv met ingang van 27 februari 2008 terecht aan appellant een (verdere) uitkering ingevolge de ZW geweigerd.
4.4. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) T.J. van der Torn.
NK