ECLI:NL:CRVB:2010:BN6918

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2751 AW + 09-4672 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering naar hogere salarisschaal van ambtenaar in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het Dagelijks bestuur van het Stadsdeel Nieuw-West tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2009. De betrokkene, werkzaam als medewerker publieksdienstverlening, had verzocht om bevordering naar salarisschaal 8, maar dit verzoek werd afgewezen omdat hij niet in het bezit was van twee specifieke vakdiploma’s. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de appellant opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het in strijd is met artikel 417, eerste lid, van de Ambtenaren-regeling Amsterdam (ARA) om de bevordering te onthouden aan de betrokkene, die volledig en naar behoren heeft gefunctioneerd. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en vernietigt het besluit van 16 juni 2009, waarbij het bezwaar van de betrokkene opnieuw ongegrond was verklaard. De Raad oordeelt dat de betrokkene met ingang van 1 juni 2007 als medewerker publieksdienstverlening D naar de functieschaal 8 moet worden bevorderd. Tevens wordt de appellant veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 augustus 2010.

Uitspraak

09/2751 AW + 09/4672 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het Dagelijks bestuur van het Stadsdeel Nieuw-West als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2009, 08/2103, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 26 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 16 juni 2009 een nieuwe beslissing genomen. Hierop heeft betrokkene gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.A.M. ten Brink, juridisch adviseur te Almere, en P. van Sabben en J.M. Ikking, beiden werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M. Koolhoven, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene is met ingang van 1 januari 2001 bij wijze van proef in tijdelijke dienst voor een jaar aangesteld bij de gemeente Amsterdam als medewerker Burgerzaken. Hij werd ingeschaald in salarisgroep 6, periodiek 11. Per 1 januari 2002 is betrokkene in die functie in vaste dienst aangesteld. De salarisindeling veranderde niet. Bij besluit van
4 juni 2002 is betrokkene meegedeeld dat zijn functie definitief is gewaardeerd en onder de functienaam van allround medewerker burgerzaken is gewaardeerd in salarisschaal 8 en dat als gevolg van de waardering de aanloopschaal is gewijzigd van schaal 6 naar schaal 7. Betrokkene is met ingang van 1 februari 2002 bevorderd naar de aanloopschaal 7.
1.2. Naar aanleiding van het actualiseren van het functiegebouw van het stadsdeel Osdorp is bij besluit van 29 januari 2007 de functie van betrokkene met ingang van 1 januari 2007 vastgesteld in de functie van medewerker publieksdienstverlening D, met indeling in salarisschaal 8; aangegeven is dat deze wijziging geen gevolgen heeft voor de rechtspositie van betrokkene. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt.
1.3. Nadat betrokkene op 13 februari 2007 van een leidinggevende had vernomen dat hij voor bevordering naar salarisschaal 8 in het bezit moet zijn van twee bepaalde vakdiploma’s - wat hij niet was - heeft hij met een brief van 10 mei 2007 verzocht bevorderd te worden naar salarisgroep 8.
1.4. Dit verzoek is bij besluit van 5 juni 2007 afgewezen. Overwogen is dat betrokkene niet in het bezit is van de twee eerder bedoelde vakdiploma’s en daarom niet kan worden bevorderd. Het bezwaar tegen dat besluit is bij het bestreden besluit van 15 april 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft - samengevat - overwogen dat haar niet is gebleken dat betrokkene bij welke gelegenheid dan ook is voorgehouden dat hij voor bevordering naar de functieschaal in het bezit van de bedoelde vakdiploma’s moest zijn. Volgens de rechtbank is het bestreden besluit daarom in strijd met artikel 417, eerste lid, van de Ambtenaren-regeling Amsterdam (ARA), inhoudende dat de ambtenaar die niet wordt gesalarieerd naar de salarisschaal waarnaar zijn betrekking is gewaardeerd, naar de desbetreffende salaris-schaal wordt bevorderd indien hij zijn betrekking volledig en naar behoren vervult. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat dit niet het geval was.
2.1. Appellant heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het besluit van 16 juni 2009 genomen, waarbij het bezwaar van betrokkene opnieuw ongegrond is verklaard. Omdat dit besluit aan het beroep van betrokkene niet tegemoetkomt, wordt dit beroep geacht mede tegen dat besluit te zijn gericht.
3. Gelet op hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Het verzoek van betrokkene van 10 mei 2007 strekt ertoe dat appellant met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terugkomt van het hiervoor onder 1.2 genoemde besluit van 29 januari 2007 dat tussen partijen rechtens onaantastbaar is geworden. Dat betrokkene met dat verzoek niet heeft beoogd bevorderd te worden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 wijzigt de strekking van het verzoek niet.
3.2. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit, zoals het besluit van 29 januari 2007, terug te komen en dit inhoudelijk te behandelen en daarbij, zoals appellant heeft gedaan, de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid het oorspronkelijke besluit handhaaft, kan een beroep ter zake echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen.
In gevallen als het onderhavige geval, waarin een duuraanspraak in geding is, is het voorts aangewezen bij toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek om terug te komen dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna, moet een minder terughoudende toets worden gehanteerd. Daarom zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangen-afweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop immers ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
3.3. De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend. De Raad zal met inachtneming van wat in rechtsoverweging 3.2 is bepaald de aangevallen uitspraak beoordelen.
3.4. De Raad stelt vast dat betrokkene bij zijn verzoek van 10 mei 2007 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. Hierop zal de Raad verder niet ingaan, omdat betrokkene met dat verzoek niet heeft beoogd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 te worden bevorderd maar met ingang van de datum van zijn verzoek.
3.5. Gezien de inhoud van het besluit van 4 juni 2002 gaat de Raad ervan uit dat appellant met betrokkene in het kader van zijn bevordering naar salarisschaal 7 afspraken heeft gemaakt over de bereikbaarheid van de functieschaal 8 en dat daarbij de eis van het bezit van beide vakdiploma’s is genoemd. Dit heeft evenwel, gelet op artikel 417, eerste lid, van de ARA, niet de betekenis die appellant hieraan verbonden wil zien worden.
3.6. Uit de gedingstukken komt namelijk voldoende naar voren dat betrokkene sinds zijn benoeming in de functie van medewerker burgerzaken, welke functie uiteindelijk (met ingang van 1 januari 2007) is geëvolueerd in de generieke functie van medewerker publiekdienstverlening D, volledig en naar behoren heeft gefunctioneerd. Voor de stelling van appellant dat dit niet het geval is en dat betrokkene in moeilijker gevallen moet worden geholpen, is in de gedingstukken geen steun te vinden. In dit licht is de Raad van oordeel dat het in strijd is met artikel 417, eerste lid, van de ARA om aan betrokkene in zijn functie van medewerker publieksdienstverlening de bevordering van de aanloopschaal 7 naar de functieschaal 8 te onthouden.
3.7. Met inachtneming van het gestelde in rechtsoverweging 3.6 is de Raad van oordeel dat het in dit geval niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar is dat het besluit van 29 januari 2007, waarbij betrokkene niet naar functie-schaal 8 is bevorderd, blijvend aan hem wordt tegengeworpen. De Raad acht het bij die belangenafweging passen dat betrokkene met ingang van 1 juni 2007 als medewerker publiekszaken D naar de functieschaal 8 wordt bevorderd.
4. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet, met verbetering van de gronden, worden bevestigd. Appellant zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. Het beroep dat betrokkene geacht moet worden
te hebben ingesteld tegen het besluit van 16 juni 2009, is gegrond en dit besluit moet worden vernietigd.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Draagt appellant op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juni 2009 gegrond en vernietigt dit besluit;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 447,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2010.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) C. de Blaeij.
HD