ECLI:NL:CRVB:2010:BN6704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-646 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAJONG-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 1 augustus 2008 besloten om de WAJONG-uitkering van appellant met ingang van 3 juni 2008 in te trekken. Appellant, vertegenwoordigd door mr. G.H. de Haan, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts zijn onderschat en dat hij ten onrechte niet volledig arbeidsongeschikt is verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige beoordeeld. Deze rapportages gaven aan dat appellant beperkingen heeft, maar dat hij met zijn beperkingen in staat is om een aantal voor hem geschikte functies te vervullen. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts appellant heeft onderzocht en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de functie van medewerker tuinbouw geen belastingen met zich meebrengt die de mogelijkheden van appellant overschrijden.

Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de functie van medewerker tuinbouw voor hem niet geschikt is, maar de Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om de eerdere oordelen van de rechtbank te weerleggen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Tevens is het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 27 augustus 2010.

Uitspraak

10/646 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 december 2009, 08/3203 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.H. de Haan, werkzaam bij De Groot Heupner & De Haan, Adviesbureau Sociale Zekerheid en Arbeid, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door De Haan. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.H.J.A. Olthof.
II. OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 1 augustus 2008, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd zijn besluit de uitkering van appellant op grond van de Wajong met ingang van 3 juni 2008 in te trekken.
De rechtbank heeft hiertoe – voor zover in het kader van dit hoger beroep van belang – overwogen dat het Uwv zijn besluit van 1 augustus 2008 heeft kunnen baseren op de omtrent appellant door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige uitgebrachte rapportages. Uit deze rapportages volgt dat bij appellant per 3 juni 2008 beperkingen tot het verrichten van arbeid bestaan, maar dat appellant met zijn beperkingen een aantal voor hem geschikte functies kan vervullen, waarmee hij een zodanig inkomen kan verwerven dat geen sprake is van verlies van verdiencapaciteit.
2.2. De rechtbank heeft erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts tot zijn opvatting omtrent de bij appellant bestaande mogelijkheden tot het verrichten van arbeid is gekomen, nadat hij appellant heeft onderzocht. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts, naar de rechtbank heeft overwogen, kennis genomen van de ingebrachte informatie van medische aard, maar is hij hieraan terecht voorbij gegaan omdat deze informatie niet ziet op de datum in geding.
2.3. De rechtbank heeft er voorts op gewezen dat door de bezwaararbeidsdeskundige voldoende is toegelicht dat in de functie van medewerker tuinbouw – ook op het aspect reiken – geen belastingen voorkomen die de mogelijkheden van appellant overschrijden.
3.1. Appellant heeft in het hoger beroepschrift voor de gronden van hoger beroep verwezen naar de gronden ingediend in bezwaar en in beroep. Deze gronden komen er kort samengevat op neer dat appellant van opvatting is dat zijn medische beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts zijn onderschat.
Bij brief van 1 juli 2010 heeft hij er nog op gewezen dat het Uwv een half jaar na de datum in deze procedure in geding hem wederom meer beperkt heeft geacht. Met name is een urenbeperking aangenomen voor maximaal 15 uren per week en drie uren per dag. Appellant is van opvatting dat deze urenbeperking ook op de datum in deze procedure in geding had dienen te worden aangenomen en dat het Uwv hem doorlopend volledig arbeidsongeschikt had dienen te beschouwen.
3.2. Appellant heeft voorts in de in 3.1 bedoelde brief nog aangevoerd dat de functie medewerker tuinbouw voor hem niet geschikt is, omdat in deze functie meer gereikt dient te worden dan waartoe hij in staat is.
3.3. Appellant heeft ten slotte verzocht om vergoeding van schade, bestaande uit onder andere de kosten van een consult bij het VermoeidheidCentrum.
4.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank de in beroep aangevoerde gronden niet op juiste wijze heeft beoordeeld. Appellant heeft zijn in beroep naar voren gebrachte en door de rechtbank gemotiveerd verworpen grond ter zake van de ongeschiktheid van de functie medewerker tuinbouw zonder deugdelijke nadere onderbouwing herhaald. De Raad heeft aan de beoordeling van de beroepsgronden door de rechtbank niets toe te voegen.
4.2. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad evenmin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat op andere dan bij de rechtbank aangevoerde gronden het besluit van 1 augustus 2008 voor vernietiging in aanmerking komt. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat door het Uwv per een latere datum is erkend dat voor hem een urenbeperking geldt, is hiervoor onvoldoende. Appellant heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat het door het Uwv gevolgde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat voor deze urenbeperking op de datum in deze procedure in geding geen aanleiding bestond onjuist is.
4.3. Het hoger beroep van appellant treft gelet op 4.1 en 4.2 geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. Voor vergoeding van de door appellant gestelde schade is gelet op hetgeen overwogen in 4.3 en artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht geen plaats.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) D.E.P.M. Bary.
EV