ECLI:NL:CRVB:2010:BN6417
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- J.L.P.G. van Thiel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-aanvraag en bewijsvoering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die stelt dat hij in 2004 een aanvraag voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft ingediend. De appellant, woonachtig in Zwitserland, heeft zijn stelling onderbouwd met verklaringen van zijn echtgenote, zwager en schoonzus. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat er in de gedingstukken geen bewijs is dat de appellant daadwerkelijk een aanvraag heeft ingediend in 2004. Hoewel de appellant mogelijk telefonisch contact heeft gehad met de Sociale verzekeringsbank (Svb), is er geen bewijs dat hij een aanvraagformulier heeft ingevuld en ingediend.
De Raad heeft de verklaringen van de familieleden van de appellant niet als voldoende bewijs geacht om zijn stelling te ondersteunen. De Raad concludeert dat, in overeenstemming met de Svb en de rechtbank, de aanvraag om AOW-pensioen pas in 2007 is ingediend. Hierdoor slaagt het hoger beroep niet en wordt de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 september 2010.