ECLI:NL:CRVB:2010:BN6380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1098 WWB + 09-1102 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de opgelegde maatregel van bijstandsverlaging wegens onvoldoende medewerking aan re-integratietraject

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda ongegrond heeft verklaard. De Commissie had bij besluit van 16 oktober 2007 een maatregel opgelegd, inhoudende een verlaging van de bijstand van appellant met € 160,-- voor één maand. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellant onvoldoende had meegewerkt aan een traject gericht op arbeid of activering, doordat hij niet had gereageerd op oproepen van de arbodienst en de verzuimmedewerker.

De rechtbank oordeelde dat appellant niet kon worden verweten dat hij niet op het gesprek bij Achmea Arbo was verschenen, omdat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat de oproep hem had bereikt. Echter, de rechtbank stelde vast dat appellant wel had moeten reageren op de uitnodiging om op 26 september 2007 te verschijnen. Door dit na te laten, had appellant niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet werk en bijstand (WWB). De opgelegde maatregel door de Commissie doorstond de toetsing van de rechtbank.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij de oproep niet had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat het voor appellant duidelijk moest zijn dat de brief van 25 september 2007 voor hem bestemd was, gezien zijn situatie en het feit dat zijn echtgenote in Marokko verbleef. De Raad concludeerde dat appellant door niet te reageren op de uitnodiging van de verzuimmedewerker niet had voldaan aan zijn verplichtingen, en dat de Commissie derhalve gerechtigd was om de bijstand te verlagen. Het hoger beroep van appellant werd verworpen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

09/1098 WWB
09/1102 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 januari 2009, 08/1225 en 08/1049 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (hierna: Commissie)
Datum uitspraak: 10 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Visser, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De Commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Adriaansen, kantoorgenoot van mr. Visser. De Commissie heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sedert 2001 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In verband met het vertrek van zijn echtgenote en de kinderen naar Marokko is de bijstand van appellant per 1 januari 2004 omgezet naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Medio 2007 is met appellant afgesproken een traject met arbeidstraining/arbeidsgewenning in te zetten, waartoe hij is aangemeld bij re-integratiebedrijf Fourstar. Op 17 september 2007 is appellant vanuit Fourstar ziek gemeld. Achmea Arbo stelt appellant te hebben opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 25 september 2007. Appellant heeft naar zijn zeggen deze oproep niet ontvangen. Op 25 september 2007 om 15:40 uur is appellant bij een bezoek van de verzuimmedewerker aan zijn woonadres niet thuis aangetroffen. Op het adres van appellant is toen een brief achtergelaten, met de mededeling dat betrokkene tijdens ziekteverzuim thuis niet bereikbaar was en met de uitnodiging om op 26 september 2007 om 8:30 uur op gesprek te komen. Appellant is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Na een opschorting van het recht op bijstand met ingang van 25 september 2007 is appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen en uitgenodigd voor een gesprek op 9 oktober 2007, later gewijzigd in 10 oktober 2007. Daar is appellant verschenen, waarna de opschorting ongedaan is gemaakt.
1.3. De Commissie heeft bij besluit van 16 oktober 2007, gehandhaafd bij besluit van 30 januari 2008, kenmerk 798450, een maatregel opgelegd, inhoudende een verlaging van de bijstand over één maand met € 160,--, op de grond dat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan een traject gericht op arbeid of activering door niet te reageren op oproepen van de arbodienst en de verzuimmedewerker.
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen voormeld besluit van 30 januari 2008 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen, kort gezegd, dat appellant niet kan worden verweten dat hij niet op het gesprek bij Achmea Arbo is verschenen, aangezien onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de oproep hem had bereikt, maar dat wel van appellant kon worden verlangd dat hij zou hebben gereageerd op de uitnodiging om op 26 september 2007 te verschijnen. Door dat niet te doen heeft appellant, aldus de rechtbank, niet voldaan aan de voor hem ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB opgelegde verplichtingen. De opgelegde maatregel heeft ook overigens de toetsing van de rechtbank doorstaan.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Appellant heeft, evenals in bezwaar en in beroep, in hoger beroep aangevoerd dat hij niet had begrepen dat de brief van 25 september 2007 voor hem was bestemd, nu deze niet aan hem persoonlijk was gericht, maar aan “[naam echtgenote]”. De Raad is van oordeel dat het voor appellant overduidelijk moet zijn geweest dat de bewuste brief voor hem was bestemd. De Raad onderschrijft de overwegingen hieromtrent van de rechtbank dat de echtgenote van appellant sinds 1 januari 2004 in Marokko verblijft en geen bijstand ontvangt, dat appellant wel bijstand ontvangt en juist hij zich ziek had gemeld.
4.2. De Raad gaat er voorts met de rechtbank vanuit dat appellant tijdig kennis heeft genomen van de inhoud van de brief van 25 september 2007. Aan de eerst ter zitting van de Raad betrokken stelling dat appellant die nacht afwezig was en dat hij de brief pas bij thuiskomst op 26 september 2007 om half tien heeft aangetroffen, gaat de Raad voorbij, gelet op het late tijdstip waarop deze niet onderbouwde stelling naar voren is gebracht. Overigens diende appellant, op grond van de bij het volgen van het traject gemaakte afspraken, op de tweede dag en navolgende dagen na een ziekmelding - en dus ook op
25 september 2007 - in ieder geval thuis te zijn tussen 10.00 uur en 17.00 uur, zodat hij bezoek zou kunnen ontvangen van een verzuimmedewerker.
4.3. De Raad deelt dan ook de conclusie van de rechtbank dat appellant door niet te reageren op de uitnodiging van de verzuimmedewerker om op 26 september 2007 te verschijnen voor een gesprek, niet heeft voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Dat appellant, zoals hij ter zitting van de rechtbank heeft meegedeeld en in hoger beroep heeft herhaald, op 27 september 2007 wel contact heeft opgenomen met zijn klantmanager Van Nijnatten, is daarbij niet van belang, nog daargelaten dat hiervan in de gemeentelijke rapportages geen melding is gemaakt.
4.4. De Commissie was derhalve, nu niet gezegd kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid bij appellant ontbreekt, ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden de bijstand van appellant overeenkomstig de in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB bedoelde verordening te verlagen. De Raad onderschrijft voorts hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de zwaarte van de opgelegde maatregel.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) C. de Blaeij.
IA