ECLI:NL:CRVB:2010:BN6007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5205 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van blijvende invaliditeit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2010 uitspraak gedaan in het beroep van appellant, die erkend wilde worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1940, had in juli 2008 een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 23 februari 2009, en dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 13 augustus 2009. De verweerster oordeelde dat appellant weliswaar was getroffen door oorlogsgeweld, maar dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit.

Tijdens de zitting op 15 juli 2010, waar appellant in persoon verscheen, werd de zaak verder besproken. De Raad overwoog dat de psychische klachten van appellant, hoewel aanwezig, niet leidden tot blijvende invaliditeit volgens de criteria van de Wubo. De Raad baseerde zijn oordeel op medische adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die concludeerden dat de psychische klachten slechts geringe tot matige beperkingen veroorzaakten in de dagelijkse activiteiten van appellant. De lichamelijke klachten werden als verouderingsverschijnselen gekwalificeerd en niet gerelateerd aan de oorlogservaringen.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerster. Appellant werd erop gewezen dat hij een nieuwe aanvraag kon indienen als er na het medisch onderzoek een verslechtering van zijn klachten was opgetreden. De Raad verklaarde het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

09/5205 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 26 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het door verweerster onder dagtekening 13 augustus 2009, kenmerk BZ 8992, JZ/Q70/2009, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2010. Daar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote I.G. Boon-Masselink. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In juli 2008 heeft appellant, geboren in 1940, bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Appellant heeft deze aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die naar zijn mening het gevolg zijn van zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
1.2. Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 23 februari 2009, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo (te weten directe betrokkenheid bij bombardementen en beschietingen in Soerabaja tijdens de Bersiap-periode). Verweerster heeft vervolgens geoordeeld dat bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Hierbij is in aanmerking genomen dat bij appellant wel sprake is van aan het oorlogsgeweld toe te schrijven psychische klachten (enkele symptomen van een PTSS) maar dat deze niet leiden tot invaliditeit in de zin van de Wubo. Ten aanzien van de lichamelijke klachten (hartkloppingen, jicht en diarree) is geoordeeld dat deze niet gerelateerd kunnen worden aan de oorlogservaringen van appellant maar duidelijk andere oorzaken hebben.
1.3. In bezwaar en beroep heeft appellant benadrukt dat hij nog steeds lijdt door zijn ervaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden en overweegt daartoe als volgt.
2.1. Op grond van artikel 2 van de Wubo wordt - voor zover hier van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk en/of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden. Van blijvende psychische invaliditeit in de zin van artikel 2 van de Wubo acht verweerster sprake indien een betrokkene beperkingen heeft in minstens twee van de vier rubrieken die de American Medical Association kent, te weten “dagelijkse activiteiten”, “sociaal functioneren”, “concentratie, doorzettingsvermogen en tempo” en “aanpassing aan stressvolle omstandigheden”. De Raad heeft in vaste rechtspraak deze door verweerster gehanteerde maatstaf aanvaard.
2.2. Naar uit de stukken blijkt is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op een door de arts J. van Hooidonk bij appellant verricht medisch onderzoek, waarbij is betrokken de ontvangen informatie van appellants huisarts E.J.C. Stuijts. Uit genoemde adviezen komt naar voren dat de psychische klachten van appellant ten tijde van het medisch onderzoek alleen geringe tot matige beperkingen geven in de rubriek “dagelijkse activiteiten”. Met betrekking tot de hartkloppingen, jicht en diarree is overwogen dat deze klachten moeten worden aangemerkt als verouderingsverschijnselen.
2.3 De Raad acht het bestreden besluit op grond van de onder 2.2 genoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, ingenomen standpunt. Hierbij laat de Raad wegen dat de arts Van Hooidonk uitvoerig aandacht heeft besteed aan de door appellant naar voren gebrachte psychische klachten en de gevolgen die deze voor hem hebben in het dagelijks leven. De Raad heeft geen grond gevonden om aan te nemen dat de uit de psychische klachten voortvloeiende beperkingen ten tijde van het onderzoek zijn onderschat of dat de lichamelijke klachten aan het oorlogsgeweld moeten worden toegeschreven.
3. Voor zover appellant ter zitting heeft aangegeven dat ná het medisch onderzoek met betrekking tot zijn psychische klachten een verslechtering is opgetreden, merkt de Raad op dat appellant om die reden bij verweerster een nieuwe aanvraag kan indienen. De Raad acht het wel raadzaam om die aanvraag dan vergezeld te doen gaan van (nieuwe) medische gegevens zoals bijvoorbeeld een - uitgebreide - verklaring van zijn huisarts over de bij appellant aanwezige klachten en eventuele daaruit voortkomende beperkingen. Aangezien appellant ter zitting heeft aangegeven dat het eerdere onderzoek een negatieve weerslag op hem heeft gehad wil de Raad er wel op wijzen dat verweerster kan besluiten hem opnieuw aan een medisch onderzoek te onderwerpen.
4. Gezien het voorgaande moet de onder 2 geformuleerde vraag bevestigend worden beantwoord en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD