ECLI:NL:CRVB:2010:BN6000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1611 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over vermogen en uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 17 februari 2009 is genomen. Dit besluit betreft de voorlopige nadere vaststelling van het vermogen van appellant voor de berekening van zijn periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellant, geboren in 1948, is gelijkgesteld met de vervolgde en is als zodanig uitkeringsgerechtigde. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in zijn Inlichtingenformulieren na 2004 melding heeft gemaakt van het toenemen van zijn vermogen door het ontvangen van schenkingen van zijn vader. De Raad heeft de vraag beantwoord of de kwijtscheldingen door de vader van appellant terecht zijn aangemerkt als een nader aan appellant toegevallen vermogensbestanddeel. De Raad concludeert dat er geen ander doel is beoogd met de transacties dan het doen van schenkingen aan appellant. Hierdoor is het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 12 augustus 2010.

Uitspraak

09/1611 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 12 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 17 februari 2009, kenmerk BZ 48049/JZ/U80/2009, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wuv), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2010. Daar is appellant niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1948, is gelijkgesteld met de vervolgde en als zodanig uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv.
1.2. Bij berekeningsbeschikking van 31 augustus 2008 zoals nader uiteengezet in de daarbij behorende toelichting, heeft verweerster ingaande 1 februari 2006 en vervolgens ingaande 1 februari 2007 het voor de berekening van de periodieke uitkering in aanmerking te nemen vermogen voorlopig nader vastgesteld. Dit omdat naar het oordeel van verweerster aan appellant vermogen is toegevallen in de vorm van schenkingen.
In bezwaar hiertegen heeft appellant aangevoerd dat de schenkingen niet anders inhouden dan het (in delen) kwijtschelden van de lening die hij bij zijn vader was aangegaan om de aankoop van het pand aan de Rijnstraat te Arnhem - welk pand in het bezit was van zijn vader - te kunnen financieren.
Verweerster heeft het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en haar standpunt gehandhaafd dat er bij appellant sprake is van toeval van vermogen.
1.3. In beroep heeft appellant zijn in bezwaar naar voren gebrachte grief gehandhaafd.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Op grond van artikel 19, vijfde lid, onder b, van de Wuv (oud) worden - kort gezegd - de inkomsten uit het vermogen opnieuw berekend indien na het tijdstip van de aanvraag aan de uitkeringsgerechtigde andere vermogensbestanddelen toevallen.
2.2. In dit geding ziet de Raad zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of verweerster de kwijtscheldingen, gedaan door de vader aan appellant terecht heeft aangemerkt als een nader aan appellant toegevallen vermogensbestanddeel. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Op grond van de stukken is het de Raad niet gebleken dat met de hier bedoelde transacties tussen appellant en (wijlen) zijn vader een ander doel is beoogd dan het doen van schenkingen aan appellant. De Raad laat hierbij meewegen dat in de betreffende overeenkomsten tussen appellant en zijn vader ook uitdrukkelijk melding is gemaakt van het doen van schenkingen. Verder heeft appellant in de Inlichtingenformulieren na 2004 ook expliciet melding gemaakt van het toenemen van zijn vermogen door het ontvangen van schenkingen.
3. Het voorgaande brengt mee dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en A.J. Schaap en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2010.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) C. de Blaeij.
HD