ECLI:NL:CRVB:2010:BN5998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-124 WUV + 09-5800 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslag AOW vervalt na wijziging wetsteksten Wuv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2010 uitspraak gedaan over de AOW-toeslag van appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellant, geboren in 1935, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die zijn AOW-toeslag had ingetrokken. De Raad overweegt dat appellant geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen het besluit van 28 november 2008, omdat dit besluit inmiddels was ingetrokken. Het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2009, waarin de AOW-toeslag werd geweigerd, bleef echter ter beoordeling over.

Appellant stelde dat hij recht had op de AOW-toeslag op basis van de wetsteksten van 2008, specifiek de artikelen 17 en 19 van de Wuv. De Raad oordeelde dat de wetstekst van artikel 17, tweede lid, een foutieve verwijzing bevatte naar het negende lid van artikel 19, terwijl het achtste lid van toepassing was. Deze fout was gecorrigeerd in de wijzigingswet van 20 november 2008. De Raad concludeert dat de wetgever een kennelijke misslag heeft gemaakt en dat de AOW-toeslag niet aan appellant kan worden verleend, omdat zijn echtgenote recht heeft op een pensioen.

De Raad verklaart het beroep van appellant ongegrond en veroordeelt de verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 17,70 aan reiskosten. De overige door appellant gevorderde proceskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze niet zijn gemaakt door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/124 WUV
09/5800 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 12 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen de door verweerster onder dagtekening 28 november 2008, kenmerk BZ 48000, JZ/U80/2008, en 16 oktober 2009, kenmerk BZ 48626, JZ/U80/2009 ten aanzien van hem genomen besluiten ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wuv).
Verweerster heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn zoon [naam zoon appellant]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom- Van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren in 1935, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aan hem is een periodieke uitkering toegekend. Appellants echtgenote is op 6 juli 2008 65 jaar geworden. Bij beschikking van 31 juli 2008 heeft verweerster een voorlopige berekening van de uitkering over juli 2008 gegeven. Daarin is de korting van het pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) verhoogd van € 616,08 naar € 1.247,76. Appellant heeft daartegen op 7 september 2008 bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat op zijn situatie artikel 19, achtste lid, van de Wuv van toepassing is. Bij besluit van 28 november 2008 heeft verweerster dat bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 23 juli 2009 heeft verweerster het besluit van 28 november 2008 ingetrokken. Verder heeft verweerster het bezwaar van appellant gericht tegen het niet toepassen van artikel 19, achtste lid, van de Wuv alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft verweerster overwogen dat in de berekeningsbeschikking terecht geen besluit is genomen over de toepassing van de beperking op de AOW-korting volgens die bepaling, omdat - kort gezegd - appellant daartoe niet de wettelijk vereiste aanvraag had gedaan. Dat heeft appellant volgens verweerster eerst gedaan in zijn bezwaarschrift van 7 september 2008.
1.4. In een tweede besluit van 23 juli 2009 heeft verweerster beslist op de aanvraag van appellant van 7 september 2008. Verweerster heeft de aanvraag toegewezen en artikel 19, achtste lid, van de Wuv met ingang van 1 september 2008 toegepast. In een begeleidende brief heeft verweerster aan appellant meegedeeld dat de toeslag AOW komt te vervallen nu er sprake is van een beperking van het bedrag voor de gezamenlijke AOW-inkomsten. Appellant heeft tegen dit besluit van 23 juli 2009 bezwaar gemaakt. Verweerster heeft het bezwaar aangemerkt als een prematuur bezwaar tegen de nadien gegeven berekeningsbeschikking van 30 september 2009, waaruit onder meer blijkt dat de toeslag AOW is komen te vervallen. Dat bezwaar heeft verweerster bij besluit van 16 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Appellant heeft geen belang meer bij zijn beroep tegen het besluit van 28 november 2008, nu verweerster dat besluit heeft ingetrokken. Dat beroep zal de Raad dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
2.2. Daarom ligt nu nog uitsluitend het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2009 ter beoordeling aan de Raad voor.
2.3. Appellant heeft in dat beroep aangevoerd dat hij gelet op de in 2008 geldende wetsteksten van de artikelen 17 en 19 van de Wuv recht houdt op de AOW toeslag. In artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b van de Wuv is bepaald dat geen AOW-toeslag wordt verleend aan de gehuwde uitkeringsgerechtigde, van wie de echtgenoot recht heeft op enig pensioen en ten aanzien van wie artikel 19, negende lid, van de Wuv wordt toegepast. Aangezien ten aanzien van zijn echtgenote niet het negende maar het achtste lid van artikel 19 van de Wuv wordt toegepast, geldt niet de uitzonderingsbepaling van artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b van de Wuv.
2.4. Verweerster is het niet eens met appellant. Zij heeft toegelicht - kort weergegeven - dat de verwijzing in de tekst van artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b van de Wuv naar het negende lid van artikel 19 van de Wuv onjuist is en dat de wetgever die onjuistheid inmiddels heeft gecorrigeerd.
2.5. De Raad onderschrijft het standpunt van verweerster dat de wetstekst van artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b van de Wuv tot aan de wijziging in 2008 een foutieve verwijzing naar het negende lid in plaats van het achtste lid van artikel 19 van de Wuv bevatte. In de wijzigingswet van 20 november 2008 (Stb. 2008, 531) is die foutieve verwijzing gecorrigeerd. In de memorie van toelichting op deze wijziging is toegelicht dat hiermee een correctie wordt gegeven op een bij een vorige wetswijziging ten onrechte niet aangepaste verwijzing.
2.6. De verwijzing in artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b van de Wuv naar artikel 19, negende lid, van de Wuv berustte naar het oordeel van de Raad op een kennelijke misslag van de wetgever. Het bepaalde in artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b van de Wuv ziet immers toe op de situatie waarin de echtgenoot van de uitkeringsgerechtigde recht heeft op ‘enig pensioen’. In artikel 17, derde lid, van de Wuv is nader bepaald wat moet worden verstaan onder pensioen, waaronder een pensioen ten laste van een privaatrechtelijk rechtspersoon in Nederland, hetgeen appellants echtgenote geniet. In artikel 19, achtste lid, van de Wuv wordt vervolgens voorzien in de minderingbepaling indien de echtgenoot van de uitkeringsgerechtigde recht heeft op een pensioen als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wuv en er sprake is van een inbouw van meer dan 40% van het bruto AOW-pensioen (met vakantietoeslag). Artikel 19, negende lid, van de Wuv bevat een bepaling over een geheel andere situatie, namelijk de situatie waarin de echtgenoot van de uitkeringsgerechtigde ook recht heeft op een uitkering ingevolge de Wuv.
2.7. Daarom volgt de Raad appellant niet in zijn stelling dat hij gelet op de in 2008 geldende wetsteksten van de artikelen 17 en 19 van de Wuv recht houdt op de AOW toeslag. Het beroep van appellant moet daarom ongegrond worden verklaard.
3. De Raad ziet ten slotte gezien de intrekking van het besluit van 28 november 2008 aanleiding verweerster te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 17,70 aan reiskosten. De overige door appellant gevorderde proceskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan voor op eigen naam verrichte proceshandelingen geen vergoeding van proceskosten worden toegekend. Vergoeding is alleen mogelijk, als de betrokken proceshandeling (in dit geval: het indienen van het beroepschrift tegen het besluit van 28 november 2008) door of mede door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener is verricht. Dit betekent dat voor het door appellant zelf ingediende beroepschrift geen vergoeding kan worden toegekend. Ook voor het verschijnen ter zitting kan geen vergoeding worden toegekend. De aan appellant door zijn zoon in dit verband verleende rechtshulp vindt namelijk overwegend zijn grond in de tussen hen bestaande familierelatie. Van door een derde beroepsmatig verleende rechtshulp in de zin van artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763) is geen sprake als tussen degene aan wie de rechtsbijstand wordt verleend en de rechtsbijstandverlener een nauwe familierelatie bestaat.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 november 2008 niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2009 ongegrond;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 17,70 aan reiskosten;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en A.J. Schaap en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2010.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) C. de Blaeij.
HD