ECLI:NL:CRVB:2010:BN5936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6369 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA na beoordeling medische beperkingen en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet WIA aan appellante. De rechtbank Maastricht had eerder op 21 oktober 2009 de uitspraak gedaan dat het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond was. Appellante, bijgestaan door haar gemachtigde, heeft in hoger beroep de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) betwist, waarbij zij stelde dat naast psychische klachten ook ernstige rugklachten een rol speelden. De Raad heeft de ingediende stukken van neurochirurg Daenekindt en medisch adviseur Harmsma beoordeeld, maar vond onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat het Uwv de medische beperkingen van appellante had onderschat. De Raad oordeelde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van wikkelaar, administratief medewerker en archiefmedewerker medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/6369 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 oktober 2009, 08/1273 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij brieven van 8 maart 2010, 26 april 2010, 14 mei 2010, 28 juni 2010 en 8 juli 2010 nadere stukken ingediend.
Op deze stukken is door het Uwv gereageerd door indiening van rapporten van bezwaarverzekeringsarts J. Jonker van
16 maart 2010, 6 mei 2010, 1, 9 en 14 juli 2010 en een rapport van bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris van
12 juli 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.T. Bosch als opvolgend gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Bij besluit van 26 mei 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van
3 december 2007 gehandhaafd, waarbij het heeft vastgesteld dat er voor appellante met ingang van 15 augustus 2007 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit berust op het standpunt dat appellante met inachtneming van de voor haar geldende medische beperkingen in staat is te achten tot het verrichten van passende arbeid. Daarbij is het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Over de medische grondslag van dit besluit heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat in de voorhanden medische gegevens geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante op de datum in geding en weergegeven in de (kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst van 4 oktober 2007 onjuist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat huishoudelijke taken, met inbegrip van de verzorging van kinderen, buiten beschouwing blijven bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat door het Uwv genoegzaam is toegelicht waarom appellante geschikt wordt geacht voor de haar voorgehouden functies en dat op basis daarvan het verlies aan verdiencapaciteit is berekend op minder dan 35%.
3. In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de FML betwist. Benadrukt wordt dat appellante naast psychische klachten ook ernstige rugklachten heeft. Zij heeft diverse stukken ingediend van dr. T. Daenekindt, neurochirurg verbonden aan Ziekenhuis Oost-Limburg te Genk (België) en haar medisch adviseur K.H. Harmsma, RGA, chirurg.
4.1. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. In de in hoger beroep ingediende stukken van neurochirurg Daenekindt en medisch adviseur Harmsma ziet de Raad, gelet op de daarop gegeven reacties van bezwaarverzekeringsarts Jonker, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de medische beperkingen van appellante op de datum in geding heeft onderschat. Voor benoeming van een neurochirurg als onafhankelijke deskundige, zoals ter zitting verzocht, ziet de Raad dan ook geen reden.
4.2. Over de arbeidskundige kant van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat door het Uwv afdoende is toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van wikkelaar (sbc-code 267050), administratief medewerker (beginnend) (sbc-code 315090) en archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (sbc-code 315130) voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn te achten.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Mostert.
TM