ECLI:NL:CRVB:2010:BN5842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1830 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de rol van deskundigen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die zich op 1 april 1999 ziek meldde vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd haar per 1 april 2000 een WAO-uitkering toegekend, maar deze werd op 4 oktober 2006 ingetrokken op basis van een verminderde arbeidsongeschiktheid. Appellante ging in beroep tegen deze intrekking, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met de adviezen van deskundigen, waaronder psychiater M. Kazemier en neuroloog dr. J. Vos, die beiden wezen op de beperkingen van appellante in haar belastbaarheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de adviezen van de deskundigen. De Raad heeft vastgesteld dat beide deskundigen tot de conclusie zijn gekomen dat appellante uit medisch oogpunt niet gedurende hele dagen in een volledige werkweek belastbaar is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het Uwv ongeldig verklaard, met de opdracht aan het Uwv om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundigen.

Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1449,-. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenadvies in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor bestuursorganen om deze adviezen serieus te overwegen.

Uitspraak

09/1830 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 februari 2009, 07/3439 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A. Vermeij, advocaat te ’s-Gravenhage, onder overlegging van een rapport van 16 april 2009 van de verzekeringsarts drs. M. Angun, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van 28 mei 2009 van de bezwaarverzekeringsarts M. Keus.
Appellantes gemachtigde heeft hierop bij brief van 4 juni 2009 gereageerd.
Door de Raad desverzocht heeft de door de rechtbank in dit geding als deskundige geraadpleegde psychiater M. Kazemier te Rotterdam bij rapport van 21 juli 2009 enige vragen van de Raad beantwoord.
Vervolgens heeft de neuroloog dr. J. Vos te Amsterdam bij rapport van 29 oktober 2009 op verzoek van de Raad als deskundige van verslag en advies gediend.
Bij brief van 7 december 2009 heeft appellante hierop gereageerd.
Het Uwv heeft bij brief van 28 december 2009 een rapport van 24 december 2009 ingezonden van de bezwaarverzekeringsarts Keus.
De deskundige Vos heeft bij brief van 4 februari 2010 hierop gereageerd.
Het Uwv heeft daarop bij brief van 15 april 2010 een rapport van 13 april 2010 van de bezwaarverzekeringsarts Keus ingezonden.
Ten slotte heeft het Uwv bij brief van 20 juli 2010 een rapport van 19 juli 2010 van de bezwaarverzekeringsarts Keus ingezonden en een rapport van 20 juli 2010 van de bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vermeij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers.
II. OVERWEGINGEN
1. De door het Uwv bij brief van 20 juli 2010, zijnde een dag voor de zitting van 21 juli 2010 en derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken, heeft de Raad bij de gedingstukken gevoegd, nu appellantes gemachtigde ter zitting heeft verklaard deze stukken voor de zitting te hebben ontvangen, deze te hebben gelezen en geen bezwaar te hebben tegen voeging van deze stukken bij de gedingstukken.
2. Appellante heeft zich op 1 april 1999 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet wegens spanningsklachten en hyperventilatie ziek gemeld voor de door haar laatstelijk verrichte werkzaamheden van agrarisch medewerkster. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van destijds 52 weken is aan haar per 1 april 2000 een uitkering ingvolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Die uitkering is bij besluit van 4 oktober 2006 met ingang van 5 december 2006 ingetrokken, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg. Bij besluit op bezwaar van 3 april 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd.
3.1. De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming aanleiding gezien advies in te winnen omtrent de bij appellante te stellen diagnose en haar belastbaarheid bij de door haar als deskundige geraadpleegde psychiater M. Kazemier te Rotterdam. Deze is bij rapport van 18 augustus 2008 tot de conclusie gekomen dat bij appellante sprake is van een depressie, gedeeltelijk in remissie, dat de betrokken verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de bij appellante aanwezige beperkingen in het persoonlijk functioneren en dat appellante door haar depressieve toestandsbeeld energetisch beperkt is, waardoor een volledig dagtaak niet tot de mogelijkheden behoort. Naar aanleiding van informatie van 9 september 2008 van de behandelend psychiater F. Sevinc, heeft de deskundige Kazemier bij rapport van 24 november 2008 bericht daarin geen aanleiding te zien zijn advies te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts Keus heeft bij rapport van 16 december 2008 op het advies van de deskundige gereageerd door erop te wijzen dat het psychiatrisch beeld dat de behandelende sector en de deskundige hebben geschetst niet past bij eerdere onderzoeksbevindingen en zeker qua ernst niet wordt herkend.
3.2. De rechtbank heeft op grond van de de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen geoordeeld dat het advies van de deskundige Kazemier om bij appellante meer beperkingen te aanvaarden dan het Uwv, in navolging van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen, bij het bestreden besluit heeft gedaan, niet gevolgd kan worden. Ook voor de door de deskundige geadviseerde medische urenbeperking heeft de rechtbank in de onderzoeksgegevens met betrekking tot de datum in geding (5 december 2006) onvoldoende aanknopingspunten gezien.
3.3. Met inachtneming van de door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgelegde functionele mogelijkheden van appellante heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat de aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag liggende functies voor appellante geschikt zijn te achten en daarmee een zodanig inkomen kan worden verworven dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van minder dan 15%. Daarop heeft de rechtbank het ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet zonder nadere raadpleging van de deskundige Kazemier tot haar oordeel had mogen komen, dat de reactie van 16 december 2008 van bezwaarverzekeringsarts Keus eerst aan de deskundige voor commentaar had behoren te worden voorgelegd, dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom voorbij is gegaan aan het advies van de deskundige Kazemier voor een nader neurologisch of neuropsychologisch onderzoek en dat de rechtbank de beginselen van een goede procesorde heeft geschonden door zonder partijen te confronteren met haar voornemen om af te wijken van het deskundigenoordeel en hun de gelegenheid te geven daarop desgewenst te reageren en hun om toestemming heeft gevraagd om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Voorts heeft appellante de Raad verzocht een door haar in hoger beroep ingezonden rapport van 16 april 2009 van de verzekeringsarts drs. M. Angun bij de oordeelsvorming te betrekken.
4.2. Het Uwv heeft bij verweerschrift een rapport van 28 mei 2009 van de bezwaarverzekeringsarts Keus ingezonden, waaraan valt te ontlenen dat hij de conclusie van verzekeringsarts Angun dat appellante volledig arbeidsongeschikt is te achten, niet deelt.
5.1. De Raad heeft het geraden geoordeeld zich door de door de rechtbank geraadpleegde deskundige Kazemier nader te laten voorlichten en hem een reactie te vragen op de overwegingen van de rechtbank om van zijn advies af te wijken. Daaraan heeft deze deskundige bij rapport van 21 juli 2009 voldaan. De deskundige heeft in dit rapport erop gewezen dat het beeld bij appellante in psychiatrische zin het beste vervat kan worden in het kader van een majore depressie, dat er bij de arbeidsongeschiktheidsschatting alle reden is om rekening te houden met een beperkte beschikbaarheid van energie, waardoor een volledige dagtaak niet tot de mogelijkheden zal behoren, en dat bij overbelasting ook zeker rekening gehouden moet worden met een verdere toename van haar klachten. Voorts heeft de deskundige, gelijk hij bij het uitbrengen van zijn advies aan de rechtbank al had gedaan, geadviseerd om een nader neurologisch onderzoek te laten doen.
5.2. De Raad heeft gelet hierop dr. J. Vos, neuroloog te Amsterdam, verzocht appellante te onderzoeken en een aantal vragen omtrent de gezondheidssituatie van appellante en haar arbeidsmogelijkheden te beantwoorden. In zijn rapport van 29 oktober 2009 is deze deskundige tot de conclusie gekomen dat bij appellante sprake is van een narcolepsiesyndroom, van migraine, een circulatiestoornis van het linker onderbeen, een sterk verminderd gezichtsvermogen van het rechteroog en een forse gehoorsvermindering links. Naar zijn oordeel is de belastbaarheid van appellante op een aantal in zijn rapport vermelde items overschat en is een werkweek van veertig uur, acht uur per dag niet haalbaar.
5.3. De bezwaarverzekeringsarts Keus heeft zich in reactie hierop geconformeerd aan het oordeel van de deskundige Vos, behoudens voor zover dit de voorgestane medische urenbeperking betreft. De bezwaarverzekeringsarts achtte het niet duidelijk waarom een narcolepsiesyndroom aanleiding geeft om een energetische en/of preventieve grond voor een urenbeperking aan te nemen.
5.4. De deskundige Vos heeft in reactie hierop bij zijn brief van 4 februari 2010 gesteld dat hij de ernstige vermoeidheid van appellante op neurologische gronden niet zonder meer kan verklaren, maar dat hij toch geen reden ziet om aan deze klacht voorbij te gaan of te twijfelen. Voorts heeft de deskundige gesteld dat hij in zijn rapportage het psychiatrisch ziektebeeld buiten beschouwing heeft gelaten, maar dat appellantes depressie zoals ook de deskundige Kazemier aangeeft, een verklaring kan zijn voor haar vermoeidheidsklachten.
5.5. Een en ander is voor de bezwaarverzekeringsarts Keus geen aanleiding geweest alsnog een medische urenbeperking te aanvaarden. Wel is, zij het in een zeer laat stadium, door hem op 19 juli 2010 de FML aangepast op de door hem wel aanvaarde onderdelen van het advies van de deskundige Vos (onder meer de aspecten klimmen en lopen) en heeft de bezwaararbeidsdeskundige bij rapport van 20 juli 2010 geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid ten tijde in geding 15 tot 25% bedraagt. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de oorspronkelijk geduide functies niet meer voor appellante passend zijn, maar dat binnen dezelfde zogeheten Sbc-codes nieuwe wel geschikte functies zijn gevonden. Bij de vervulling van die functies kan appellante een zodanig inkomen verwerven dat een verlies aan verdiencapaciteit bestaat van 18,32%. Een daarmee overeenstemmend nader besluit heeft het Uwv vanwege het korte tijdsbestek tot de zitting niet kunnen nemen.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundigen in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad, na aanvulling door de deskundige Kazemier in hoger beroep van zijn aan de rechtbank gegeven advies en de handhaving door de deskundige Vos van zijn advies, niet gebleken. Met name doet zich niet de situatie voor dat uit de reactie van de deskundigen op het andersluidend oordeel van de bezwaarverzekeringsarts Keus blijkt dat de deskundigen hun eigen oordeel niet serieus hebben heroverwogen.
6.3. Nu beide deskundigen mede tot de conclusie zijn gekomen dat bij appellante sprake is van energieverlies en dat appellante uit medisch oogpunt niet gedurende hele dagen in een volledige werkweek belastbaar is, volgt de Raad hen daarin. Het is de Raad niet ontgaan dat de deskundige Vos in zijn brief van 4 februari 2010 heeft vermeld dat voor een medische urenbeperking geen neurologische gronden zijn aan te voeren. Deze deskundige was evenwel op de hoogte van het oordeel van de deskundige Kazemier daaromtrent, heeft net als deze deskundige de chronische vermoeidheidsklachten van appellante reëel geacht en heeft de door de deskundige Kazemier gediagnosticeerde depressie als mogelijke verklaring daarvan gezien.
6.4. Ook overigens berust de arbeidsongeschiktheidsschatting gelet op de overgenomen aanpassingen van de FML door de bezwaarverzekeringsarts in hoger beroep, op een ondeugdelijke medische grondslag.
6.5. De bij rapport van 20 juli 2010 door de bezwaararbeidsdeskundige aan de schatting alsnog ten grondslag gelegde functies zijn, op een functie na, functies waarin (nagenoeg) voltijds wordt gewerkt en voldoen derhalve niet aan de eis dat appellante niet voltijds belast kan worden. Ook de nadere arbeidskundige onderbouwing van de schatting houdt geen stand, nog daargelaten dat deze onderbouwing in elk geval geen grondslag vormt voor de bij het bestreden besluit gehandhaafde intrekking van appellantes
WAO-uitkering.
6.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking komt. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verstaat dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1449,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
EV