[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 mei 2009, 08/1023 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 september 2010
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep in gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn stukken in geding gebracht, waarop het Uwv heeft gereageerd.
De enkelvoudige kamer van de Raad heeft na de zitting op 5 februari 2010 de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de Raad.
Het geding is vervolgens ter zitting behandeld op 21 juli 2010, waar namens appellante is verschenen mr. De Jong, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Tiemersma.
1. Appellante heeft zich op 5 september 2005 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet arbeidsongeschikt gemeld wegens fysieke klachten na een val van een trap en een auto-ongeval in het verleden. Daarnaast speelden ook psychische klachten.
2.1. Het beroep van appellante richtte zich tegen het besluit van 20 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 6 juli 2007, strekkende tot de vaststelling dat appellante geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wet WIA) per 3 september 2007 omdat een verlies van verdiencapaciteit is berekend van minder dan 35%.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3. In hoger beroep heeft appellante onder verwijzing naar de informatie van GZ-psycholoog S. Essatibi en psychiater K. Goekoel aangevoerd dat sprake is van een ernstige depressieve stoornis, waarvoor zij meer beperkt is dan is aangenomen. Nu sprake is van een onderschatting van de psychische klachten en de bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy onvoldoende onderzoek naar deze klachten heeft verricht, verzoekt appellante om inschakeling van een deskundige.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Het geding spitst zich toe op de vraag of de psychische beperkingen op de datum hier in geding, 3 september 2007, juist zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek gedaan naar de psychische gezondheidstoestand van appellante. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat alle medische stukken, inclusief de informatie van de behandelaars Essatibi en Goekoel, genoegzaam zijn meegewogen. In dit verband stelt de Raad vast dat appellantes behandeling voor haar klachten voor einde datum wachttijd was afgesloten en dat appellante zich in augustus 2007 opnieuw heeft aangemeld. Behandeling is vervolgens in november 2007 gestart, waarna in januari 2008 nader psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De Raad deelt het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts Hovy dat uit de brief van 31 januari 2008 van Essatibi en Goekoel geen aanwijzingen blijken voor een progressief verloop of toename van stemmingsklachten sinds 2002 en de periode tussen 3 september 2007 en het intakegesprek in januari 2008. De Raad onderschrijft voorts de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, die naar aanleiding van de brief van 15 mei 2008 van Essatibi en Goekoel, het standpunt heeft ingenomen dat van een verslechtering van de psychische gezondheidstoestand van appellante eerst sprake is per mei 2008. Om die reden heeft de bezwaarverzekeringsarts, aldus de Raad, terecht geen aanleiding gevonden om al per 3 september 2007 meer psychische beperkingen aan te nemen. De bezwaarverzekeringsarts kon volstaan met zijn eigen onderzoek en zag terecht geen aanleiding om de behandelaars nader te bevragen. De Raad concludeert dat de psychische gezondheidstoestand van appellante per 3 september 2007 juist is beoordeeld. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad het verzoek tot inschakeling van een deskundige afwijst.
4.2. De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, geen aanleiding voor de veronderstelling dat de in aanmerking genomen functies niet in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010.