op de hoger beroepen van:
[appellant 1], wonende te [woonplaats], en [appellant 2], wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraken van de rechtbank Roermond van 20 januari 2009, 08/1157 en 08/1158 (hierna: aangevallen uitspraken),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas (hierna: college)
Datum uitspraak: 12 augustus 2010
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2010. Appellanten zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Tjeertes en A. Mandic, beiden werkzaam bij de gemeente Horst aan de Maas.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. In het kader van een actualisering van het formatieplan van de ambtelijke organisatie is de door appellanten uitgeoefende functie van juridisch kwaliteitsmedewerker [naam functie] beschreven en met toepassing van Methode van Functiewaardering gemeente Horst aan de Maas (hierna: systeem Horst aan de Maas) gewaardeerd. Die waardering heeft geleid tot besluiten van 22 januari 2008 waarbij de functie van appellanten is ingedeeld in hoofdgroep IV met toekenning van in totaal 9 punten voor de zogenoemde gezichtspunten. Met toepassing van de conversietabel heeft dit geleid tot indeling in schaal 9.
Bij de bestreden besluiten van 24 juni 2008 heeft het college de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 25 januari 2008 ongegrond verklaard en de waardering gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
2.1. In hoger beroep hebben appellanten het oordeel van de rechtbank over de scores op de gezichtspunten functionele vorming en handelingsvrijheid aangevochten.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad stelt voorop dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.4 terecht heeft overwogen dat de rechterlijke toetsing van een functiewaardering een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust.
3.2.1. In het waarderingsrapport, dat de basis vormde voor de besluiten van 22 januari 2008, is ter motivering van de score 2 voor functionele vorming aangegeven dat functievervulling in het algemeen denkbaar is “op basis van een opleiding op HBO-niveau bijvoorbeeld Juridisch Kwaliteitsmedewerker GSD en kennis van het totale werkterrein van de afdeling (= 1,1 jaar)”. Op advies van de bezwarencommissie, die erop wees dat de in het waarderingsrapport genoemde opleiding Juridisch Kwaliteitsmede-werker GSD (hierna: JKSD) een aanvullende opleiding van één jaar is en niet als basisopleiding kan worden aangemerkt, is het waarderingsrapport herschreven. Dat heeft ertoe geleid dat bij functionele vorming 1 à 2 jaar kennis van het totale werkterrein, inclusief bijvoorbeeld de opleiding JKSD wordt vereist.
3.2.2. De Raad acht evenals de rechtbank de waardering van het gezichtspunt functionele vorming, waarvoor 2 punten zijn toegekend, en niet 3 punten zoals door appellanten wordt bepleit, niet onhoudbaar. De overwegingen van de rechtbank op dit punt in overweging 2.4.4 kan de Raad onderschrijven.
Het door appellanten ingenomen standpunt dat niet ter discussie staat dat 1,1 jaar nodig is voor additionele kennis van het totale werkterrein, kan de Raad gelet op de duidelijke stellingname van het college niet volgen. Ter beoordeling staat slechts de bij de bestreden besluiten gegeven motivering van score 2 voor het gezichtspunt functionele vorming en daarin is geen sprake meer van 1,1 jaar kennis van het totale werkterrein van de afdeling.
Evenmin ziet de Raad het beroep van appellanten op het gelijkheidsbeginsel slagen. Appellanten beroepen zich op de score van 3 punten voor het gezichtspunt functionele vorming in de functies van teamleider Zorg en teamleider Werk & Inkomen. Het gaat hier om functies die organiek niet gelijk zijn aan de organieke functie van appellanten en waarin andere eisen gelden voor aanvullende kennis en ervaring. Bovendien scoren die teamleiderfuncties 3 punten voor functionele vorming vanwege 2,1 jaar benodigde additionele kennis, maar is in die 2,1 jaar tevens opgenomen 0,3 jaar voor kennis van leidinggeven.
3.3.1. Met appellanten is de Raad van oordeel dat blijkens het mandaatregister Horst aan de Maas de juridisch kwaliteitsmedewerker in ondermandaat beslissingen met rechtsgevolg mag nemen. In die zin is dat niet in overeenstemming met één van de uitgangs-punten voor mandaatverlening, zoals opgenomen in de Notitie mandaatverlening Horst aan de Maas en volgt de Raad de overweging van de rechtbank op dit punt niet. Dat betekent naar het oordeel van de Raad echter niet dat daarmee ook de score van 2 voor het gezichtspunt handelingsvrijheid op onvoldoende gronden berust.
3.3.2. Bij handelingsvrijheid gaat het volgens het systeem Horst aan de Maas om de mogelijkheid die de functie biedt om beslissingen naar eigen inzicht te nemen. Deze mogelijkheid wordt beperkt door toezicht, controle, toetsing, beoordeling door of namens de leiding, een en ander afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Daarbij wordt een score 2 toegekend als het werk(resultaat) steekproefsgewijs, dan wel in grote lijnen wordt gecontroleerd/getoetst/beoordeeld en een score 3 als het werk(resultaat) aan een eindcontrole/toetsing/beoordeling kan worden onderworpen, maar deze in de praktijk niet of nauwelijks plaatsvindt.
3.3.3. De Raad merkt op dat zowel bij score 2 als bij score 3 sprake is van veel vrijheid van handelen, waarbij score 3 aan de orde is in een situatie waarin eigenlijk slechts sprake is van een theoretische mogelijkheid tot controle, toetsing of beoordeling. Met het college is de Raad van oordeel dat in dit geval de organieke functie controle op hoofdlijnen mogelijk maakt en dat de keuzes die in de functie kunnen worden gemaakt, duidelijk zijn ingekaderd in wet en beleid. Daarbij overweegt de Raad dat in de te onderscheiden onderdelen van de functie op het ene onderdeel meer vrijheid bestaat dan op het andere, maar dat niet kan worden gezegd dat uitsluitend die onderdelen waarop de meeste vrijheid bestaat - de vraagbaak- en controletaak - van overwegende invloed zijn geweest bij de bepaling van het totale werk- en denkniveau.
De Raad acht de score 2 voor het gezichtspunt handelingsvrijheid dan ook niet onhoudbaar.
4. Voorgaande overwegingen leiden tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en A.G. Oosthoek als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.