[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 oktober 2009, 09/921 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 augustus 2010
Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010. Voor appellante is verschenen mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood.
1.1. Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 15 oktober 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Het Uwv heeft het door appellante tegen dit besluit ingestelde bezwaar bij besluit van 20 januari 2009 gegrond verklaard, de uitkering hersteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en tevens besloten de uitkering met ingang van 20 februari 2009 in te trekken, aangezien de arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van die datum op minder dan 15% is vastgesteld.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen de in het besluit van 20 januari 2009 vervatte intrekking van haar uitkering met ingang van 20 februari 2009.
2.2. De rechtbank heeft hiertoe uitvoerig gemotiveerd overwogen geen aanleiding te zien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts heeft, alvorens de FML op te stellen, appellante zowel voor als na de door hem aangevraagde psychiatrische expertise op het spreekuur gezien. Hij heeft informatie opgevraagd en ontvangen van de appellante behandelende huisarts en KNO-arts. De bezwaarverzekeringsarts heeft de hoorzitting bijgewoond en hij heeft appellante vervolgens lichamelijk en psychisch onderzocht.
2.3. De rechtbank overweegt vervolgens waarom zij evenmin aankopingspunten ziet om het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML op een aantal gezichtspunten aangepast op basis van vaststellingen gedaan door de primaire verzekeringsarts, de psychiater-expert en hemzelf. De rechtbank heeft uiteengezet waarom zij geen aanleiding ziet om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen sprake is van een chronisch vermoeidheidssyndroom voor onjuist te houden.
2.4. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat ook het arbeidskundige deel van de schatting de rechterlijke toetsing kan doorstaan en dat appellante per 20 februari 2009 in staat moet worden geacht de door de bezwaararbeidsdeskundige op basis van de aangepaste FML aan haar voorgehouden functies te vervullen.
2.5. Tenslotte heeft de rechtbank mede aan de hand van jurisprudentie van de Raad beredeneerd vastgesteld dat er in de bezwaarprocedure geen sprake is van een ontoelaatbare reformatio in peius en dat appellante niet in haar verweermogelijkheden is geschaad.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald en ter zitting nog nader toegelicht. Zij stelt zich op het standpunt dat de vele vermeldingen in de gedingstukken van vermoeidheidsklachten, in combinatie met de slaapstoornis en de aanhoudende zware hoofdpijnen ten onrechte niet zijn vertaald in een urenbeperking om energetische redenen. Zij acht zich ernstiger beperkt dan door het Uwv aangenomen en in dit kader wijst zij erop dat niet goed valt te begrijpen dat de bezwaarverzekeringsarts een groter aantal beperkingen aanneemt dan de verzekeringsarts en dat desondanks op basis van de aangepaste FML van 4 december 2008 een lager arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
4.2. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit van 20 januari 2009 deugdelijk is. Hetgeen in hoger beroep nog is aangevoerd leidt de Raad niet tot het oordeel dat de FML van 4 december 2008 geen juist beeld geeft van de lichamelijke en psychische beperkingen van appellante op de datum in geding.
4.3. De omstandigheid dat op basis van de door de verzekeringsarts opgestelde FML functies zijn geduid die in de primaire besluitvorming - per een eerdere datum - tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage hebben geleid, kan naar het oordeel van de Raad niet afdoen aan het feit dat de op basis van de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML geduide functies blijven binnen de belastbaarheid van appellante. De Raad kan zich vinden in de door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 19 december 2008 ter zake gegeven toelichting.
4.4. Met betrekking tot de in hoger beroep overgelegde verklaringen van de appellante behandelende huisarts, psychiater en psycholoog verwijst de Raad naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 10 februari 2010. De Raad kan zich geheel vinden in deze rapportage.
4.5. Het door appellante zeer recent in de procedure bij de Raad overgelegde email-bericht van de huisarts van
30 november 2009 en de brief van de KNO-arts, gedateerd 24 juni 2010, zien niet uitdrukkelijk op de bij appellante op de datum in geding bestaande situatie. Met deze bescheiden kan appellante dan ook niet aantonen dat zij per de datum in geding meer is beperkt dan door het Uwv is aangenomen.
4.6. Het hoger beroep treft dan ook geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2010.