[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 2009, 09/3066 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 augustus 2010
Namens appellant hebben mr. L. Orie en mr. M.L.M. Klinkhamer, advocaten te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010. Namens appellant is zijn gemachtigde mr. Klinkhamer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuijt.
1.1. Appellant was werkzaam als zelfstandig ondernemer van een golfpark. In september 2000 heeft hij psychische problemen gekregen, waarvoor hij zich onder behandeling heeft gesteld van een psycholoog en van een psychiater. Hij is in september 2000, maart 2001 en april 2004 opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek in verband met depressies, poging tot suïcide en psychotische verschijnselen. In 2006 is vastgesteld dat appellant lijdt aan een bipolaire stoornis type 1.
1.2. Op 4 juni 2008 heeft het Uwv van appellant een aanvraag voor een WAZ-uitkering ontvangen. Bij besluit van
14 augustus 2008 is appellant, uitgaande van 12 september 2000 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, met ingang van
4 juni 2007 een WAZ-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Namens appellant is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 juni 2008. Het bezwaar richt zich tegen de ingangsdatum van de uitkering en tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
1.4. Bij besluit van 9 april 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingediende beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit de voorhanden medische informatie niet is gebleken dat eiser niet in staat zou zijn geweest eerder dan op 4 juni 2008 een aanvraag in te dienen. Derhalve is er geen sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de WAZ, zodat er voor het Uwv geen reden was eerder dan één jaar vóór de datum van de aanvraag een uitkering toe te kennen. Tevens heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. In hoger beroep is namens appellant – wederom – aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor met verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar vóór de datum van de aanvraag een WAZ-uitkering had moeten worden toegekend. Daarbij is gesteld dat appellant ten gevolge van langzaam afnemende arbeidsgeschiktheid steeds minder of minder productief is gaan werken, maar heeft getracht in zijn levensonderhoud te voorzien. Voorts is gesteld dat de arbeidsongeschiktheid aanvankelijk niet tot een ziektebeeld te herleiden was en er pas in een later stadium een diagnose is gesteld. Hierdoor heeft appellant te lang gewacht met het aanvragen van een WAZ-uitkering. Ten aanzien van de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid is aangevoerd dat appellant nog steeds onder behandeling is van een arts en medicatie gebruikt en dat in 2006 de diagnose bipolaire stoornis is gesteld. In verband met deze ziekte heeft appellant geen functionele arbeidsmogelijkheden en is hij volledig arbeidsongeschikt dan wel dient een verdergaande urenbeperking te worden aangenomen dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) is vastgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Allereerst stelt de Raad ambtshalve vast dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak op pagina 3 heeft overwogen dat het beroep ongegrond is. In het dictum op pagina 4 is het beroep echter niet-ontvankelijk verklaard. Gezien de inhoud van het overwogene op pagina 2 en 3 is de Raad van oordeel dat het dictum niet anders kan worden beschouwd dan als een kennelijke verschrijving. De Raad leest het dictum dan ook als ongegrondverklaring van het beroep.
4.2. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WAZ kan de uitkering niet eerder ingaan dan één jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan het Uwv daarvan met toepassing van het tweede lid van dit artikel afwijken. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan slechts van een bijzonder geval worden gesproken indien de betrokken verzekerde terzake van een verlate aanvraag redelijkerwijs gesproken niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. Dat kan onder meer het geval zijn, als hij kennelijk niet in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen, terwijl tevens geen beroep kan worden gedaan op personen in de directe omgeving.
4.3. De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens geen toereikende grond bieden voor de conclusie dat sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 36, tweede lid, van de WAZ. Voor zover gesteld is dat een bijzondere omstandigheid is gelegen in het feit dat appellant de ernst van zijn ziekte niet heeft onderkend, waardoor hij te lang heeft doorgewerkt alvorens een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vragen, merkt de Raad op dat appellant een aantal keren in een kliniek opgenomen is geweest in verband met psychische problemen. Het wil de Raad voorkomen dat op grond van deze opnames duidelijk kon zijn dat de ziekte van appellant als ernstig kon worden bestempeld. Uit de stukken komt voorts naar voren dat familieleden van appellant van de opnames op de hoogte zijn geweest en dat met name zijn broer nauw betrokken is geweest bij diverse therapieën en behandelmethoden die appellant heeft ondergaan. Naar het oordeel van de Raad hadden die familieleden appellant kunnen attenderen op de mogelijkheid tot het aanvragen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel deze zelf voor hem kunnen aanvragen. Dat kennelijk eerst jaren later de diagnose bipolaire stoornis is gesteld is hierbij niet van belang. Gebleken is verder dat appellant tot 2006 nog in staat is geweest enkele wisselende functies op freelance basis te vervullen en daarbij kennelijk zijn psychische klachten in zekere mate heeft kunnen negeren.
4.4. Met betrekking tot de beroepsgrond van appellant dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, heeft de gemachtigde van appellant ter zitting desgevraagd aangegeven dat deze grond zich met name richt op het afwijzen van een urenbeperking en dat de beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML op zich wel correct zijn. Appellant meent dat hij niet 8 uur per dag kan werken dan wel 40 uur per week belastbaar kan worden geacht. De Raad ziet met de rechtbank in het verslag van de door appellant geraadpleegde onafhankelijke verzekeringsarts Van der Boog van 28 november 2008 noch in de overige voorhanden medische gegevens voldoende aanknopingspunten voor de noodzaak van een verdergaande urenbeperking.
4.5. Voor het opvragen van informatie bij de behandelend psychiater M.E.J. Mansveld ziet de Raad geen aanleiding nu informatie van deze psychiater bij het onderzoek door de verzekeringsarts is betrokken. De in hoger beroep nog ingezonden informatie van de huisarts betreffende de voortgang van behandeling van appellant heeft geen betrekking op de periode hier in geding.
4.6. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.