[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 november 2009, 09/1260 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant liet hoger beroep instellen.
Met een brief van 29 juni 2010 zond appellant een verklaring van de hem behandelende psychiater in. Op 7 juli 2010 zond het Uwv de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 7 juli 2010 in.
De zitting vond plaats op 9 juli 2010. Appellant liet zich bijstaan door mr. A. Adriaansen, advocaat te Breda. Namens het Uwv verscheen A.J.J.M. van Eijk.
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 3 februari 2009 dat het Uwv ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) nam. Met dat besluit herriep het Uwv op het bezwaar van appellant zijn besluit van 11 juli 2008 tot de verhoging van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 24 juni 2008 en deelde appellant per die datum in de naast hogere arbeidsongeschiktheidsklasse 55-65% in.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. Appellant werkte laatstelijk als broodverdeler gedurende bijna 45 uur per week. In juli 1996 meldde hij zich ziek wegens rug-, nek-, schouder- en armklachten. In verband hiermee is hem met ingang van 10 juli 1997 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
3.2.1. De verzekeringsarts onderzocht appellant op zijn spreekuur van 9 april 2008. De verzekeringsarts zag geen evident depressief beeld, maar wel onverminderd pijngedrag. Voor de pijnklachten is geen somatische verklaring gevonden. De appellant in 2000 behandelende psychiater stelde destijds een pijnstoornis en theatrale persoonlijkheidstrekken vast. In zijn rapport van 9 april 2008 hanteert de verzekeringsarts als diagnose pijnklachten van het bewegingsapparaat/cervicobrachiaal syndroom en overige somatoforme stoornis.
De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met beperkingen voor frequent reiken, buigen, tillen of dragen, trappenlopen, klimmen, zitten, langdurig gebogen rug, veelvuldige deadlines en productiepieken en een gedwongen hoog werktempo.
3.2.2. De bezwaarverzekeringsarts beschikte over informatie van de huisarts en de appellant in juli 2008 behandelende psychiater. Deze psychiater schrijft dat hij appellant sinds 10 juni 2008 behandelt. De bezwaarverzekeringsarts gaat uit van een somatoforme pijnstoornis. De appellant (toen) behandelende psychiater gaat uit van onbegrepen pijnklachten, waarbij mogelijk depressieve klachten meespelen. In grote lijn onderschrijft de bezwaarverzekeringsarts de door de verzekeringsarts aangenomen arbeidsbeperkingen, maar zij verwijderde of verbeterde enige toelichtingen.
3.4. De bezwaararbeidsdeskundige selecteerde vijf functies, waarvan de belasting blijft binnen de grenzen van de FML. Hij hanteerde een (iets) hoger maatgevend inkomen en becijferde daarmee het loonverlies onveranderd op ruim 55%.
4. In hoger beroep herhaalt appellant als beroepsgrond dat het Uwv zijn medische beperkingen onderschat. Tevens voert hij aan dat de belasting in de geselecteerde functies zijn belastbaarheid volgens de FML overtreft.
5.1. Met de rechtbank ziet de Raad geen reden om de beoordeling door en de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad is het eens met de overwegingen in de aangevallen uitspraak.
5.2.1. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De appellant inmiddels behandelende psychiater beschrijft op 28 juni 2010 dat appellant chronische pijn en een ongedifferentieerde somatoforme stoornis ondervindt. Er zijn ook depressieve klachten aanwezig als gevolg van langdurig lijden en praktische problemen die “er bij gekomen zijn”. Daarbij speelt ook enige bewegingsangst een rol. Zij acht appellant niet geschikt voor het eigen werk.
5.2.2. Dat appellant zijn eigen werk niet meer kan verrichten, is tussen partijen niet in geschil. De informatie van de inmiddels behandelende psychiater ziet niet op 24 juni 2008, maar beschrijft de situatie van appellant ongeveer twee jaar later. Het is twijfelachtig of die gegevens aanleiding vormen tot het aannemen van verdergaande medische beperkingen. Maar ook als dat het geval zou zijn, dan mocht de bezwaarverzekeringsarts voor het psychiatrisch toestandsbeeld van appellant op 24 juni 2008 doorslaggevende betekenis toekennen aan de informatie van de appellant toen behandelende psychiater. Uit de meest recente medische informatie blijkt immers niet dat de op 24 juni 2008 bestaande arbeidsbeperkingen zijn onderschat.
5.3. De geschiktheid van de functies lichtte de bezwaararbeidsdeskundige voldoende toe. De rechtbank is uitgebreid ingegaan op geschiktheid van de functies en de Raad heeft daaraan niets toe te voegen.
6. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.