ECLI:NL:CRVB:2010:BN4705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WAO-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de beëindiging van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 augustus 2010 uitspraak gedaan. Appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving vanwege rugklachten en hoofdpijn, was van mening dat haar medische beperkingen door het Uwv werden onderschat. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en het Uwv handhaafde zijn besluit om de uitkering per 30 juli 2007 te beëindigen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 15%.
Tijdens de zitting op 9 juli 2010 werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E. Wolter, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand. De Raad heeft de medische informatie die appellante in hoger beroep heeft ingediend, beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze informatie niet leidde tot een ander oordeel. De verzekeringsarts had eerder vastgesteld dat appellante lijdt aan chronische, aspecifieke rugklachten, maar geen ernstige afwijkingen vertoonde. De bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige waren het eens met deze beoordeling en concludeerden dat appellante geschikt was voor bepaalde functies, wat resulteerde in een loonverlies van minder dan 15%.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de conclusies van de (bezwaar-)verzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad zag ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier M.A. van Amerongen, en werd openbaar uitgesproken op 20 augustus 2010.