[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 juli 2008, 08/420 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 augustus 2010
Namens appellante stelde mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen, hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer en zond daarbij een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige en een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 23 september 2008 toe.
Met een brief van 28 juni 2010 zond appellante informatie van de haar behandelende cardioloog, orthopedisch chirurg, reumatoloog en psycholoog in. De bezwaarverzekeringsarts reageerde hierop met zijn rapport van 5 juli 2010.
De zitting vond plaats op 9 juli 2010. Appellante liet zich bijstaan door mr. Waarsenburg. Namens het Uwv verscheen G.M.M. Diebels.
1.1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 2 januari 2008 dat het Uwv nam ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Met dat besluit handhaaft het Uwv ondanks het bezwaar van appellante zijn besluit van 9 oktober 2007, waarbij hij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 10 december 2007 beëindigde. De reden voor die beëindiging was dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante tot minder dan 15% was afgenomen.
2. De rechtbank verwierp de beroepsgrond dat het Uwv de medische beperkingen van appellante onderschat, maar verklaarde het beroep gegrond, omdat het Uwv de geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies onvoldoende toelichtte.
3.1. Appellante werkte laatstelijk als schoonmaakster gedurende 12,5 uur per week. In november 1995 meldde appellante zich ziek, aanvankelijk wegens zwangerschapsklachten, later wegens psychische klachten. In verband hiermee is haar met ingang van 8 oktober 1996 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.3. De verzekeringsarts onderzocht appellante op zijn spreekuur van 19 februari 2007. Hij vond geen evidente aanwijzingen voor psychische problematiek en constateerde een forse discrepantie tussen de door appellante geuite klachten en zijn onderzoeksbevindingen. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met beperkingen voor fysiek zwaar werk, een zeer lawaaiige werkomgeving en werk met een zeer hoog werktempo. De bezwaarverzekeringsarts is het eens met de verzekeringsarts.
3.4. De uit de FML blijkende arbeidsbeperkingen verhinderen naar het oordeel van de arbeidsdeskundige appellante niet haar eigen werk te verrichten.
4.1. In hoger beroep herhaalt appellante als beroepsgrond dat het Uwv haar medische beperkingen onderschat.
4.2. Met zijn besluit van 23 september 2008 gaf het Uwv uitvoering aan de aangevallen uitspraak. Hij verklaarde het bezwaar van appellante andermaal ongegrond. Nu dat besluit niet volledig aan appellante tegemoet komt, zal de Raad dat besluit in zijn beoordeling betrekken.
5.1. Met de rechtbank ziet de Raad geen reden om de beoordeling door en de conclusies van de (bezwaar-)verzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad is het eens met de overwegingen in de aangevallen uitspraak.
5.2. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische informatie leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De behandelend psycholoog laat met een brief van 25 juni 2010 (niet meer) weten (dan) dat zij appellante vanwege burn-out verschijnselen, gepaard gaande met depressieve klachten behandelt. Daarbij is onduidelijk wanneer die behandeling startte. De reumatoloog vindt geen goede verklaring voor de door appellante geuite pijnklachten. In zijn bericht van 6 juli 2009 informeert de behandelend cardioloog dat hij aanwijzingen vindt voor een lichte aortaklepsclerose en hij adviseert appellante vetarm te eten, een gezonde levensstijl en met name te stoppen met roken. De behandelend orthopedisch chirurg constateert begin 2010 een lichte discusgeneratie en oppert de theoretische mogelijkheid dat ooit sprake was van een hernia. Deze medische gegevens leiden de bezwaarverzekeringsarts niet tot een andere beoordeling. De Raad kan zich vinden in de door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 5 juli 2010 getrokken conclusie.
5.3. De arbeidsdeskundige lichtte overtuigend toe dat appellante geschikt is voor haar eigen werk als schoonmaakster of soortgelijke werkzaamheden, zodat geen loonverlies optreedt. Daarmee is het beroep tegen het besluit van 23 september 2008 ongegrond.
6. De Raad zal de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigen.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Verklaart het beroep tegen het besluit van 23 september 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.