ECLI:NL:CRVB:2010:BN4511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-240 WAO + 09-241 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO- en WAZ-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO- en WAZ-uitkering van appellant, die sinds 1986 als zelfstandig timmerman en daarnaast als taxichauffeur werkzaam was. Appellant is sinds 1987 arbeidsongeschikt na een beenbreuk en ontving uitkeringen op basis van de WAO en WAZ. In 2006 heeft het Uwv, na een herbeoordeling, besloten de uitkeringen per 20 november 2006 in te trekken, omdat appellant niet langer als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Roermond heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 28 juli 2010 behandeld. Appellant voerde aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat er een urenbeperking op energetische gronden moest worden vastgesteld. Ook betwistte hij de juistheid van het vastgestelde maatmaninkomen. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor een urenrestrictie en dat de functies die aan de schattingen ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant.

De Raad bevestigde dat het Uwv het maatmaninkomen correct had vastgesteld en dat de mate van arbeidsongeschiktheid op de juiste wijze was berekend. De Raad oordeelde dat er geen strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien het Uwv gerechtigd was om eventuele fouten in het verleden te corrigeren. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/240 WAO + 09/241 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 december 2008, 08/1004 en 08/1005 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2010, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.N.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1957, was sedert oktober 1986 werkzaam als zelfstandig timmerman. Daarnaast was hij voor gemiddeld drie uur per week werkzaam als taxichauffeur in loondienst. Op 22 juli 1987 is appellant uitgevallen met een beenbreuk. Met ingang van 22 juli 1988 zijn aan appellant uitkeringen toegekend ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidwet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Met ingang van 1 januari 1998 is de AAW-uitkering omgezet in een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
1.2. In verband met een herbeoordeling in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, hierna: aSb, zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2004, heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 20 september 2006 heeft het Uwv de uitkeringen van appellant per 20 november 2006 ingetrokken omdat appellant per die datum niet langer arbeidsongeschikt in de zin van de WAO en de WAZ wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 22 mei 2008 (hierna: bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 september 2006 gegrond verklaard en de intrekking van de uitkeringen één dag later doen ingaan, te weten op
21 november 2006.
2.1. In het kader van de hersteloperatie waartoe in het regeerakkoord van het Kabinet Balkenende IV was besloten heeft een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 februari 2007 plaatsgevonden op basis van oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, hierna oSb, zoals dat gold tot 1 oktober 2004. Bij besluit van
18 december 2007 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij per 22 februari 2007 niet in aanmerking komt voor uitkeringen ingevolge de WAO en de WAZ, omdat hij niet in relevante mate arbeidsongeschikt is.
2.2. Bij besluit van 22 mei 2008 (hierna: bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 december 2007 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond verklaard.
Zij heeft - samengevat - overwogen dat zij geen aanleiding heeft gevonden de bij appellant per 21 november 2006 en per
22 februari 2007 vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid voor onjuist te houden. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de functies zoals deze als grondslag voor de schatting per 21 november 2006 en per
22 februari 2007 in aanmerking zijn genomen. Ten slotte heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank het verlies aan verdiencapaciteit juist berekend.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep, evenals in bezwaar en beroep, aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat in elk geval sprake moet zijn van een urenbeperking op energetische gronden. De geduide functies zijn om die reden niet passend. Voorts heeft appellant gemotiveerd gesteld dat het maatmaninkomen op een onjuiste wijze is vastgesteld. Hij is verder van mening dat, voor zover het Uwv wel een juiste berekening heeft gehanteerd, een correctie na zo vele jaren in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
4.2. Het standpunt van het Uwv komt er op neer dat in het verleden ten onrechte is uitgegaan van een maatmaninkomen dat was afgeleid van het bedrag waarvoor appellant een vrijwillige WAO-verzekering had afgesloten en dat deze onjuiste vaststelling gecorrigeerd mag worden in het kader van de in geding zijnde besluitvorming
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant per 21 november 2006 en per 22 februari 2007 zijn onderschat. Er is rekening gehouden met de been-, rug- en schouderklachten van appellant en in verband hiermee zijn ook beperkingen vastgesteld. Appellant heeft zijn standpunt dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen niet met medische gegevens onderbouwd. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 24 april 2008 blijkt dat appellant al jaren niet meer onder behandeling is en dat er sprake is van een gestabiliseerd medisch toestandsbeeld. In dit rapport is naar het oordeel van de Raad voorts overtuigend gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor een urenrestrictie op energetische of andere gronden.
5.2. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen ten tijde van de in geding zijnde data is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan beide schattingen ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. Van de zijde van het Uwv is dit voldoende toegelicht met de zich onder de gedingstukken bevindende arbeidskundige rapporten. Appellant heeft in hoger beroep geen grieven meer aangevoerd in verband met de passendheid van de geduide functies.
5.3.1. De Raad deelt niet het standpunt van appellant dat het Uwv het maatmaninkomen onjuist heeft vastgesteld en de mate van arbeidsongeschiktheid daarom onjuist heeft berekend. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad, bij voorbeeld de uitspraak van 20 juni 2003, LJN AL1625, is bij het vaststellen van het maatmaninkomen van een zelfstandige uitgangspunt het gemiddelde netto resultaat per jaar over de laatste drie boekjaren voorafgaand aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Wanneer, zoals in het geval van appellant, een zelfstandige reeds in het eerste boekjaar van het bestaan van de onderneming arbeidsongeschikt wordt zal het nettoresultaat dat is behaald in de periode voorafgaand aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid moeten worden herleid tot een jaarbedrag. Indien een en ander er toe leidt dat het maatmaninkomen onder het niveau van het wettelijk minimumloon komt te liggen zal het maatmaninkomen op het voor de betrokken zelfstandige geldende wettelijk minimumloon dienen te worden vastgesteld. Dit is, zoals de Raad in die uitspraak ook heeft overwogen, niet anders indien sprake is van een vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van een op vrijwillige basis afgesloten verzekering ingevolge de WAO.
5.3.2. De bezwaararbeidsdeskundige P. Leentjens heeft in haar rapport van 15 mei 2008 dan ook met juistheid het maatmaninkomen per 22 juli 1988, voor zover dit betreft het (jaar)inkomen van appellant als zelfstandig timmerman, vastgesteld op het minimumloon en dit met toepassing van artikel 6, tweede lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en - uitgaande van het door appellant opgegeven aantal werkuren van 70 per week - omgerekend naar een inkomen per uur. Zoals overigens de Raad in zijn uitspraak van 19 oktober 2007, LJN BB6448, heeft overwogen is - gelet op het effect van de reductiefactor - de omvang van de maatman niet van invloed op het verlies aan verdiencapaciteit. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige voorts het verlies aan verdiencapaciteit per de in geding zijnde data op de juiste wijze vastgesteld op respectievelijk nihil en 14,5%.
5.4. Wat betreft de grond van appellant dat het Uwv bij het vaststellen van het maatmaninkomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld, merkt de Raad op dat het Uwv naar het oordeel van de Raad bij de onderhavige schattingen uitgegaan is van een juiste omvang van het maatmaninkomen. Zo dat in het verleden anders is geweest, overweegt de Raad dat, ingevolge zijn vaste rechtspraak een bestuursorgaan gerechtigd is eventuele fouten voor de toekomst te herstellen. Deze grond van betrokkene slaagt derhalve niet.
5.5. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.A. van Amerongen.
EV