ECLI:NL:CRVB:2010:BN4506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3127 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op de terugwerkende kracht van AOW-uitkeringen bij te late aanvragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die een AOW-uitkering had aangevraagd. De appellant, geboren in 1935, had in februari 2007 een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had de uitkering met terugwerkende kracht beperkt tot één jaar voor de aanvraagdatum, namelijk vanaf februari 2006. De appellant was van mening dat hij recht had op een AOW-uitkering vanaf 1 juli 2000, maar de Svb stelde dat de aanvraag te laat was ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden.

De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van de Svb bevestigd, en in hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht had besloten om de terugwerkende kracht van de AOW-uitkering te beperken. De Raad benadrukte dat de appellant niet had aangetoond dat hij door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat de appellant, die in Nederland had gewoond, geacht werd op de hoogte te zijn van zijn rechten met betrekking tot de AOW-uitkering. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2010.

Uitspraak

09/3127 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2009, 08/2426 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft van verweer gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2010. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij brief gedagtekend 15 februari 2007 heeft appellant aan de Svb verzocht om toezending van een aanvraagformulier voor toekenning van een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Vervolgens heeft appellant een aanvraag om toekenning van een AOW-pensioen ingediend, waarbij hij onder meer heeft aangegeven dat hij is geboren in 1935.
1.2. Bij besluit van 28 november 2007 heeft de Svb aan appellant met ingang van februari 2006 een pensioen ingevolge de AOW toegekend ter hoogte van 2% van het volledige pensioen, alsmede een toeslag ter hoogte van 10% van de volledige toeslag. Daarbij is de Svb er onder meer van uitgegaan dat appellant is geboren [in] 1938.
2.1. In bezwaar is door appellant er op gewezen dat hij is geboren in 1935. Verzocht wordt om toekenning van een pensioen vanaf 1 juli 2000.
2.2. Bij besluit van 15 mei 2008 is het bezwaar gegrond verklaard. Vastgesteld is dat appellant is geboren [in] 1935. Dat brengt mee dat de hoogte van de toeslag 16% bedraagt. Het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum van het pensioen is ongegrond verklaard. In dat verband is overwogen dat een ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan één jaar voor de eerste dag van de maand, waarin de aanvraag om pensioen werd ingediend (artikel 16, eerste lid, van de AOW). De Svb is bevoegd om in "bijzondere gevallen" van de termijn van één jaar af te wijken (artikel 16, tweede lid, van de AOW). Uit het dossier is niet gebleken dat appellant eerder dan bij de brief van 15 februari 2007 een aanvraag om een AOW-pensioen heeft ingediend. Gevraagd waarom hij de aanvraag eerst in februari 2007 heeft ingediend, heeft appellant aangegeven dat hij niet wist dat hij recht had op een AOW-pensioen. Nu appellant in Nederland heeft gewoond, wordt hij geacht ervan op de hoogte te zijn dat hij bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd mogelijk recht heeft op een pensioen ingevolge de AOW. Van een "bijzonder geval" als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW, is geen sprake. Van een bijkomende omstandigheid om hierover anders te oordelen is niet gebleken. De aanvraag komt dan ook niet in aanmerking voor honorering met een langere terugwerkende kracht dan één jaar.
3.1. In beroep heeft appellant verzocht om toekenning van een AOW-pensioen vanaf 1 juli 2000. Opgemerkt wordt dat appellant geen opleiding heeft genoten. Hij kon niet weten dat hij geen recht had op een AOW-pensioen omdat hij geestelijk ziek was. Verder had hij uit een contact met het pensioenfonds van Aegon begrepen dat hij geen recht had op een uitkering ingevolge de AOW.
3.2. De rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij voor eiser moet worden gelezen appellant en voor verweerder Svb:
"2.6. Verweerder hanteert in gevallen als deze het hierna omschreven beleid, neergelegd in de SVB Beleidsregels 2007, dat in algemene zin in de jurisprudentie is aanvaard.
2.7. Als een aanvraag meer dan één jaar te laat wordt ingediend toetst verweerder eerst of sprake is van een bijzonder geval. Alleen als sprake is van een bijzonder geval, is verweerder bevoegd de uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen. Van deze bevoegdheid maakte verweerder alleen gebruik als het van hardheid zou getuigen, de terugwerkende kracht tot één jaar te beperken. Van een bijzonder geval is sprake:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen én deze onbekendheid verschoonbaar was.
Indien de te late aanvraag een gevolg is van onbekendheid met rechten, welke voortvloeien uit verdragsbepalingen of bijzondere nationale bepalingen geldt als hoofdregel dat onbekendheid met de wet of een internationale regeling niet zonder meer leidt tot het aannemen van een bijzonder geval, tenzij blijkt van een bijkomende omstandigheid op grond waarvan betrokkene niet op de hoogte kon zijn van wettelijke rechten.
2.8. Niet gebleken is dat eiser niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Eiser heeft eerst in beroep aangevoerd dat hij aan een geestelijke ziekte lijdt. Nu hij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd en ook de gedingstukken geen aanknopingspunten bieden voor het bestaan van een dergelijke problematiek, slaagt deze beroepsgrond niet.
2.9. Eisers verlate aanvraag van AOW-pensioen in februari 2007 is volgens eiser (voorts) te wijten aan onbekendheid met zijn rechten op een AOW-pensioen. Deze omstandigheid levert volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geen bijzonder geval op, tenzij deze onbekendheid verschoonbaar is (zie de uitspraak van de CRvB van
12 maart 2004, LJN AO6218). Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een bijzonder geval op de grond waarvan eisers AOW-pensioen met terugwerkende kracht met meer dan één jaar had moeten toegekend. Daartoe overweegt de rechtbank dat het op de weg van eiser lag zich te laten informeren over zijn eventuele recht op AOW-pensioen. Ook overigens zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan sprake zou kunnen zijn van een bijzonder geval.
2.10. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft beslist dat de AOW-uitkering niet met een verdere terugwerkende kracht kan worden toegekend dan één jaar voor de datum van eisers aanvraag, zijnde met ingang van februari 2006.
2.11. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding."
4.1. In hoger beroep heeft appellant zijn in de eerdere fasen van de procedure aangevoerde gronden in essentie herhaald.
4.2. De Raad stelt voorop dat het onderhavige geding is beperkt tot de beantwoording van de vraag of de Svb met recht de terugwerkende kracht van de toekenning van het pensioen ingevolge de AOW heeft beperkt tot één jaar. De Raad beantwoordt die vraag, met de rechtbank en op de door de rechtbank aangevoerde gronden, die de Raad tot de zijne maakt, bevestigend. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep is dan ook vergeefs ingesteld.
4.3. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.M. Tason Avila.
EV