ECLI:NL:CRVB:2010:BN4154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering en onterecht bezit van de OV-studentenkaart
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) van appellante, die onterecht in het bezit was van een OV-studentenkaart. Appellante had de OV-studentenkaart uiterlijk op 5 mei 2006 moeten inleveren, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante het risico had aanvaard dat haar definitieve inschrijving voor de vervolgopleiding per 1 augustus 2006 niet zou plaatsvinden, wat zou leiden tot een vordering wegens onterecht toegekende studiefinanciering. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en stelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de Minister zouden verplichten om af te zien van de herziening en terugvordering van de studiefinanciering.
De Minister had in 2006 aan appellante medegedeeld dat zij vanaf 1 mei 2006 geen recht meer had op studiefinanciering, wat resulteerde in een schuld van € 4.418,93. Daarnaast was er een schuld van € 544,- wegens het onterecht bezit van de OV-studentenkaart. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet kon weten dat er een risico bestond voor haar toelating tot de opleiding, maar de Raad oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor de inschrijving bij de onderwijsinstelling ligt en niet bij de Minister.
De Raad concludeert dat de terugvordering van de studiefinanciering en de vordering wegens onterecht bezit van de OV-studentenkaart terecht zijn gehandhaafd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen, en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en bevestigd in het openbaar.