ECLI:NL:CRVB:2010:BN3925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3805 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake arbeidsverplichtingen onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 mei 2008. Appellante, die sinds 1 oktober 2008 niet meer in de gemeente Sittard-Geleen woont, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van die gemeente, waarin haar arbeidsverplichtingen waren opgelegd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen procesbelang meer heeft, aangezien zij niet langer in de gemeente woont en daardoor geen recht meer heeft op bijstand. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat appellante geen tot haar persoon te herleiden belang meer heeft bij een beoordeling van het besluit van 8 oktober 2007, dat haar bezwaar tegen de arbeidsverplichtingen ongegrond verklaarde. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

08/3805 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 mei 2008, 07/1974 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 juni 2010 heeft mr. Bovenkamp stukken aan de Raad gezonden, waarop het College bij brief van 15 juni 2010 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2010. Appellante is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A.E.E.M. van Doremaele, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 9 mei 2007 heeft het College appellante de arbeidsverplichtingen, neergelegd in artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), opgelegd op grond van de overweging dat zij blijkens het rapport van Reaned geschikt is bevonden voor reguliere arbeid en het volgen van een traject gericht op arbeidsinschakeling met beperkingen.
1.2. Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft het College het tegen het besluit van 9 mei 2007 gemaakte bezwaar ontvankelijk en ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 8 oktober 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt - ambtshalve oordelend - tot de volgende beoordeling.
4.1. Uit de stukken blijkt dat appellante sedert 1 oktober 2008 niet langer in de gemeente Sittard-Geleen woont, zodat zij gelet op artikel 40 van de WWB op en na die datum jegens het College geen recht meer heeft op bijstand. In zijn aan de Raad gerichte brief van 15 juni 2010 heeft het College aangegeven dat in de periode van 9 mei 2007 tot
1 oktober 2008 geen afstemming van de bijstand van appellante heeft plaatsgevonden. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het College voorts verklaard dat de bijstand van appellante in de genoemde periode niet met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB is verlaagd. Een en ander brengt naar het oordeel van de Raad mee dat appellante geen tot haar persoon te herleiden belang meer heeft bij een beoordeling ten gronde van het besluit van 8 oktober 2007. In aanmerking genomen dat op voorhand onaannemelijk is dat appellante als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming schade heeft geleden is ook anderszins geen procesbelang aanwezig.
4.2. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) J. de Jong.
AV