ECLI:NL:CRVB:2010:BN3921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2678 WWB + 08-2812 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand na inkomsten uit zelfstandige handel in groenten en fruit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten, die bijstand ontvingen naar de norm voor gehuwden. De zaak is ontstaan na een waarneming door een preventiemedewerker van de gemeente Breda, die op 1 april 2005 constateerde dat appellant handel dreef vanuit zijn bestelbus en groenten en fruit verkocht. Hierop is door de gemeente een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, observaties, verhoren van getuigen en een huisbezoek. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellant als zelfstandige inkomsten had genoten, maar deze niet had gemeld.

De Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda heeft op 27 augustus 2007 besloten om de bijstand van appellanten over de periode van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2006 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, tot een bedrag van € 39.106,11. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Breda bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 28 april 2008.

In hoger beroep hebben appellanten hun gronden herhaald, maar de Raad oordeelde dat de Commissie bevoegd was om de bijstand in te trekken en de terugvordering te effectueren. De Raad vond geen dringende redenen om van terugvordering af te zien en concludeerde dat de Commissie in overeenstemming met het geldende beleid had gehandeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/2678 WWB
08/2812 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] en [appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 april 2008, 07/5483 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (hierna: Commissie)
Datum uitspraak: 3 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De Commissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 juni 2010.
Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellanten ontvangen sinds geruime tijd bijstand naar de norm voor gehuwden.
1.3. Naar aanleiding van een waarneming door een preventiemedewerker van de gemeente Breda op 1 april 2005 dat appellant handel dreef vanuit zijn rode Volkswagen bestelbus met kenteken [nr.] en groenten en fruit verkocht, is door de Vakdirectie Sociale Zaken, Afdeling Fraudebestrijding van de gemeente Breda nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek verricht, zijn gegevens opgevraagd bij verschillende instanties, zijn in de periode van 2 mei 2006 tot en met 11 oktober 2006 waarnemingen en observaties verricht, zijn appellanten en getuigen verhoord, is onderzoek gedaan in de bestelbus van appellant en is een huisbezoek in de woning van appellanten op het adres [adres 1] te [woonplaats] afgelegd. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van
8 november 2006.
1.4. De bevindingen van dit onderzoek waren voor de Commissie aanleiding om, voor zover hier van belang, bij besluit van 27 augustus 2007 de bijstand van appellanten over de periode van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2006 in te trekken. De Commissie heeft daartoe overwogen dat appellant als zelfstandige inkomsten heeft genoten uit de handel in groenten en fruit en van deze inkomsten geen mededeling heeft gedaan. Tevens heeft de Commissie de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 39.106,11 van appellanten teruggevorderd.
1.5. Bij besluit van 30 november 2007, voor zover hier van belang, heeft de Commissie het bezwaar tegen het besluit van 27 augustus 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 november 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat de door appellanten in hoger beroep aangevoerde gronden louter een herhaling vormen van hetgeen in beroep bij de rechtbank is aangevoerd. Met hetgeen de rechtbank daarover in rechtsoverweging 2.4 heeft overwogen kan de Raad zich geheel verenigen.
4.2. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de Commissie ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was om de bijstand van appellanten over de periode van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2006 in te trekken. De wijze van uitoefening van die bevoegdheid is niet bestreden. Daarmee is tevens gegeven dat het College ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was over te gaan tot terugvordering van de kosten van de aan appellanten over de periode van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2006 verleende bijstand. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de Commissie in overeenstemming met zijn ter zake van terugvordering geldende beleid heeft gehandeld. Niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Voorts ziet de Raad in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Commissie, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van het beleid geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
4.3. Gezien het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. De Raad ziet voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R.H.M. Roelofs en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) M. Mostert.
JvS