ECLI:NL:CRVB:2010:BN3911

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2466 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de verplichting tot het volgen van een agressieregulatietraining in het kader van de WWB

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had een ontheffing van arbeidsverplichtingen, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam legde hem de verplichting op om een agressieregulatietraining te volgen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze verplichting, maar het College heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is de training te volgen. Ondanks dat appellant psychische klachten heeft, blijkt uit de overgelegde brieven van zijn psychiater niet dat deze klachten hem belemmeren om de training te volgen. De Raad concludeert dat de verplichting om de training te volgen rechtmatig is opgelegd en dat er geen reden is om de beslissing van het College te herzien.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 augustus 2010.

Uitspraak

08/2466 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2008, 07/2549 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 juni 2010, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Om te beoordelen of er een noodzaak bestaat tot verlenging van de aan appellant tot 29 november 2006 verleende ontheffing van de arbeidsverplichtingen heeft de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam AOB Compaz verzocht een onderzoek te verrichten. Appellant is onderzocht door de arts D.F.M.J. Willems en de psycholoog NIP M. Bernink, die tot de conclusie is gekomen dat appellant snel is geïrriteerd en snel in conflict met anderen komt en dat een agressieregulatietraining of cursus conflicthantering noodzakelijk is om de kans op een succesvol re-integratietraject te vergroten. Op basis van het advies van AOB Compaz van 11 januari 2007 heeft het College bij besluit van 5 februari 2007 appellant tot 5 februari 2008 ontheffing verleend van een aantal arbeidsverplichtingen en daarbij tevens aan appellant ingevolge artikel 55 van de WWB onder meer de verplichting opgelegd een agressieregulatietraining (hierna: training) te volgen en af te maken. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 februari 2007 voor zover daarbij aan hem de verplichting is opgelegd de training te volgen en af te maken. Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 juni 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uit de gedingstukken is de Raad niet gebleken dat appellant de training heeft afgerond en evenmin dat het College op enig moment de onderhavige verplichting heeft laten vervallen, zodat geen aanleiding bestaat de door het College in het verweerschrift opgeworpen vraag of appellant in hoger beroep nog een procesbelang heeft, ontkennend te beantwoorden.
4.2. Ingevolge artikel 55 van de WWB kan het college, naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn dan wel daaraan door het college verbonden worden, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging. Een verplichting kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de aan appellant opgelegde verplichting om de training te volgen en af te ronden een verplichting is als bedoeld in artikel 55 van de WWB. Onder verwijzing naar brieven van psychiater P. van Loon, werkzaam bij Riagg Rijnmond (hierna: Van Loon), stelt appellant zich op het standpunt dat hij in verband met zijn gezondheidstoestand niet in staat is de training te volgen en af te maken.
4.4. De Raad heeft in de door appellant in hoger beroep overgelegde brieven van Van Loon van 29 april 2008 en 25 maart 2010 niet kunnen afleiden dat appellant buiten staat is de training te volgen en af te maken. Uit deze brieven blijkt dat appellant een aantal psychische klachten heeft, waarvoor de behandeling bestaat uit structurerende dan wel steunende en begeleidende gesprekken met psycho-educatie en medicatie. Voor het standpunt van appellant dat hij door het volgen van de training niet de rust krijgt die hij gezien zijn ziektebeeld nodig heeft en dat de opgelegde verplichting daarom juist contraproductief werkt, is in de brieven van Van Loon geen steun te vinden. Van Loon heeft zich in de brieven niet uitgelaten of de gezondheidstoestand van appellant een belemmering vormt om de training te volgen. Uit deze brieven blijkt ook niet dat aan appellant rust is voorgeschreven of dat hem leefregels zijn geadviseerd die een belemmering kunnen vormen voor een actieve deelname aan de training, die vanuit het Riagg wordt aangeboden. Daarbij merkt de Raad op dat appellant tijdens de hoorzitting op 23 mei 2007 heeft verklaard dat hij zich inmiddels heeft gemeld voor de training en die ook volgt, zodat kan worden aangenomen dat bij de intake, die aan de training vooraf is gegaan, geen belemmeringen zijn gebleken. Uit de gedingstukken blijkt niet of appellant door het volgen van de training toegenomen gezondheidsklachten heeft gekregen en evenmin of hij vanwege dergelijke klachten, al dan niet op medisch advies, de training heeft gestaakt.
4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en J.F. Bandringa en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2010.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) C. de Blaeij.
AV