ECLI:NL:CRVB:2010:BN3616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5425 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan betrokkene, die zich arbeidsongeschikt heeft gemeld na ernstige gevolgen van een hondenbeet. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, omdat zij oordeelde dat het besluit op bezwaar van 2 april 2009 berustte op een onjuiste medische grondslag. Appellant betwist dit en stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts specialistische hulp had moeten inschakelen voor de beoordeling van psychische beperkingen.

De Raad overweegt dat betrokkene zich op 28 november 2006 arbeidsongeschikt heeft gemeld en dat appellant op 12 december 2008 heeft vastgesteld dat betrokkene per 25 november 2008 recht heeft op een WGA-uitkering van 55,58%. De Raad concludeert dat de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde urenbeperking louter op fysieke gronden is gebaseerd en dat er geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van psychische beperkingen die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zouden beïnvloeden. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de rol van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad concludeert dat de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen voldoende zijn en dat er geen noodzaak was voor specialistische inschakeling. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2010.

Uitspraak

09/5425 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 september 2009, 09/2408 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en mr. M.J. van der Staaij, advocaat te Beverwijk, heeft namens betrokkene verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010.
Voor appellant is verschenen F.M.J. Eijmael. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Staaij.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene heeft zich op 28 november 2006 “vanuit de WW” arbeidsongeschikt gemeld in verband met de ernstige gevolgen van een hondenbeet in zijn linkerhand (ontsteking, “toxic shock”, amputatie linker middelvinger, tinnitus, neuropathie van de voeten, snel “white fingers” vooral bij afkoeling, nierbeschadiging en noodzaak van een donornier of anders nierdialyse).
2. Bij besluit van 12 december 2008 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene per 25 november 2008 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55,58%.
3. Bij besluit van 2 april 2009 heeft appellant betrokkenes bezwaar tegen het besluit van 12 december 2008 ongegrond verklaard.
4. In beroep tegen het besluit van 2 april 2009 heeft betrokkene aangevoerd dat als gevolg van een minimale nierfunctie zijn fysieke en psychische belastbaarheid dusdanig gering is dat hij per 25 november 2008 zo niet volledig dan toch zeker voor meer dan 55,58% arbeidsongeschikt had moeten worden bevonden. Weliswaar heeft, zoals betrokkene ter zitting van de rechtbank op 10 september 2009 heeft verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid geen gevolg voor de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering, maar wel voor de vervolguitkering.
4.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank betrokkenes beroep tegen het besluit van 2 april 2009 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd met beslissingen over proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
4.2. Er is geen sprake van “geen duurzaam benutbare mogelijkheden”, omdat niet wordt voldaan aan een of meer van de in het Schattingsbesluit genoemde uitzonderingen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft vanwege betrokkenes psychische situatie ten gevolge van een verslechterende niersituatie en polyneuropathie (verwerkingsproblematiek, energetische reden als overblijvende klacht na herstel van een ernstige ziekte) een aanzienlijke urenbeperking aangenomen (een maximale werktijd van 4 uren per dag, 20 uren per week). Partijen geven geen verschillend antwoord op de vraag of betrokkene ten tijde in geding psychische klachten had. Gelet op hetgeen betrokkene is overkomen en hem nog te wachten staat, zijn deze psychische klachten (met inbegrip van de door betrokkene gemelde concentratieproblemen) zeer aannemelijk te achten. De door onder meer de bezwaarverzekeringsarts gedane observaties hebben evenwel geen weerslag gevonden in de FML. Niet valt in te zien hoe de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zonder specialistische hulp in te schakelen geen nadere beperking hebben kunnen aannemen ten aanzien van betrokkenes psychisch functioneren. Het besluit op bezwaar is dan ook niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit op bezwaar van 2 april 2009 berust op een onjuiste medische grondslag. Daartoe heeft appellant verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 30 september 2009 waarin is vermeld dat juist vanwege de pychische verwerkingsproblematiek (angstklachten) een aanzienlijke urenbeperking is aangenomen en dat die problematiek voor de ziekte zelf verder geen beperkingen ten aanzien van betrokkenes psychisch functioneren oplevert. Voorts is niet juist en in strijd met de jurisprudentie te achten dat de rechtbank kennelijk van oordeel is dat een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts met hun specifieke deskundigheid niet zelfstandig - dat wil zeggen niet zonder specialistische hulp - psychische beperkingen kunnen vaststellen. Bij twijfel aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts had de rechtbank zelf een specialist als deskundige moeten inschakelen.
6. In verweer heeft betrokkene - kort samengevat - aangegeven achter de aangevallen uitspraak te staan.
7.1. De Raad kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank en overweegt daartoe als volgt.
7.2. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 18 september 2008 vermeld dat betrokkene fysiek wel, maar psychisch geen belemmeringen in het functioneren ondervindt en dat een urenbeperking wegens energetisch deficit noodzakelijk is. In de vervolgens opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft hij bijgevolg in de rubrieken Persoonlijk en Sociaal functioneren geen beperking opgenomen.
In zijn bezwaarschrift van 21 januari 2009 heeft betrokkene aangevoerd op grond van de bij hem bestaande fysieke en psychische beperkingen volledig arbeidsongeschikt te zijn. In zijn aanvullende bezwaarschrift van 18 maart 2009 heeft betrokkene gesteld dat de verzekeringsarts ten onrechte niet heeft doorgevraagd naar bij hem bestaande psychische problemen, omdat hij zich vaak somber alsook zelfs depressief voelt en geen goed concentratievermogen meer heeft, zeker niet als zich spanningen voordoen. In een daarbij gevoegde verklaring van betrokkenes huisarts van 13 maart 2009 is geen melding gemaakt van psychische klachten.
Ter - mede door de bezwaarverzekeringsarts bijgewoonde - hoorzitting op 25 maart 2009 heeft betrokkene wat zijn psychische klachten betreft verklaard nog niet onder behandeling te staan omdat hij moeite heeft met aanvaarding van zijn problemen.
In zijn rapport van 25 maart 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts opgenomen dat betrokkene eerder zowel bij de Ziektewet-arts als bij de primaire verzekeringsarts heeft aangegeven geen psychische problemen te hebben en ter hoorzitting heeft verklaard nog in een ontkenningsfase te verkeren, met zijn psychische klachten niet naar buiten wil treden, daarom daarvoor ook nog geen behandeling te hebben gezocht en als depressief noemt de onzekerheid, de stress die dat met zich brengt alsook het moeilijk hebben om zijn huidige situatie te aanvaarden. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in dat rapport als zijn mening gegeven dat niet blijkt van een psychiatrisch beeld, welke mening mede wordt ondersteund doordat betrokkene geen behandeling heeft gezocht.
Eerst bij brief van 27 augustus 2009 heeft betrokkene bij de rechtbank ingebracht een verwijsbrief van zijn huisarts van
10 augustus 2009 waarin deze nog eens het oordeel vraagt van degene naar wie hij betrokkene heeft verwezen onder vermelding tevens van “Hij heeft nog steeds veel last van noem het maar een posttraumat. stress. st.”(hierna: ptss).
In reactie op die verklaring van de huisarts heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 31 augustus 2009 het volgende vermeld: “Juist mede ook vanwege de verwerkingsproblematiek (…..) is er hier een verminderde ureninzetbaarheid aangenomen.”.
7.3. In aanmerking genomen het door de primaire verzekeringsarts opgestelde rapport en de door hem vastgestelde FML van 18 september 2008, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de grondslag van de door deze vastgestelde (aanzienlijke) urenbeperking louter een fysieke is. Weliswaar heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van
31 augustus 2009 als zijn opvatting vermeld dat daarbij tevens rekening is gehouden met de verwerkingsproblematiek, dus met psychische klachten van betrokkene, maar die opvatting vindt geen steun in de stukken. Voorts geldt, zoals appellant in procedures bij de rechtbank en de Raad pleegt te benadrukken, dat een urenbeperking als slotstuk van de FML eerst aan de orde kan komen, nadat is vastgesteld dat het vastleggen van beperkingen in de eerdere onderdelen van de FML, met name wat het Persoonlijk en Sociaal functioneren betreft, niet voldoende soelaas biedt.
7.4. Dat er onder de gegeven omstandigheden bij betrokkene sprake is van verwerkingsproblematiek is goed voorstelbaar. Echter, in aanmerking genomen dat zowel de Ziektewet-arts als de primaire verzekeringsarts geen melding heeft gemaakt van door betrokkene tegenover hen geuite psychische klachten, betrokkene vóór de datum in geding (25 november 2008) niet aantoonbaar behandeling wegens psychische klachten door een psychiater of psycholoog heeft gezocht en de verklaring van de huisarts van 10 augustus 2009 dateert van bijna een jaar na de datum in geding, ziet de Raad geen reden voor het oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsarts specialistische hulp had moeten inschakelen voor het beoordelen van beperkingen op psychisch gebied. Daarbij komt dat niet duidelijk is naar welke specialist de huisarts betrokkene heeft verwezen en evenmin op grond waarvan de huisarts tot de diagnose ptss is gekomen.
Dat de primaire verzekeringsarts in de rubrieken Persoonlijk en Sociaal functioneren van de FML geen beperking heeft opgenomen en dat die FML op die onderdelen door de bezwaarverzekeringsarts in de loop van de bezwaarprocedure niet is aangescherpt, is naar het oordeel van de Raad geheel in overeenstemming met de medische gegevens zoals die ten tijde van de vaststelling van de FML op 18 september 2008 respectievelijk bij het nemen van het besluit op bezwaar op
2 april 2009 bij appellant voorlagen. Dat appellant in mei 2010 per 1 januari 2010 betrokkene volledig arbeidsongeschikt heeft geacht, dwingt niet en geeft evenmin aanleiding tot de conclusie dat betrokkene ook reeds op 25 november 2008 al dan niet mede op psychische gronden volledig arbeidsongeschikt was.
7.5. Met de in de FML van 18 september 2008 opgenomen beperkingen moest betrokkene op 25 november 2008 in staat worden geacht de hem door appellant voor gehouden functies te vervullen. Appellant heeft dan ook terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per die datum vastgesteld op 55,58%.
7.6. Gelet op hetgeen hiervoor in 7.2 tot en met 7.5 is overwogen, heeft de rechtbank ten onrechte betrokkenes beroep gehonoreerd. Het hoger beroep slaagt en de Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen alsook betrokkenes beroep ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 2 april 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Mostert.
EV