ECLI:NL:CRVB:2010:BN3571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-120 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 november 2009. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. Theunissen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante was van mening dat de door het Uwv aangenomen beperkingen onjuist waren.

Tijdens de zitting op 25 juni 2010 heeft appellante, bijgestaan door mr. A.T. Bosch, haar standpunt toegelicht. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Huijzer. Appellante voerde aan dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet voor haar geschikt waren en dat de rechtbank ten onrechte voorbij was gegaan aan informatie van haar behandelend psychiater, A.A. van Loon. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de gronden van appellante met juistheid heeft besproken en dat er geen aanleiding was om de door het Uwv aangenomen beperkingen voor onjuist te houden.

De Raad heeft vastgesteld dat de functies van productiemedewerker voedingsmiddelen, medewerker tuinbouw, sorteerster en schoonmaakster geen belastingen met zich meebrachten die de mogelijkheden van appellante te boven gingen. De Raad heeft geen nieuwe gegevens ontvangen die zouden kunnen twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts en heeft daarom het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/120 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 november 2009, 08/1339 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Theunissen, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.T. Bosch, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Tilburg. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Huijzer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 2 oktober 2008, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft vastgesteld dat appellante per
22 februari 2007 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
15 tot 25%.
De rechtbank heeft hiertoe – voor zover in het kader van dit hoger beroep van belang – overwogen dat het Uwv zich bij het besluit van 2 oktober 2008 heeft kunnen baseren op de omtrent appellante door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige uitgebrachte rapportages.
1.2. De rechtbank heeft erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts tot zijn opvatting over de bij appellante bestaande mogelijkheden tot het verrichten van arbeid is gekomen na kennis te hebben genomen van de resultaten van het door de verzekeringsarts verrichte onderzoek en rekening heeft gehouden met de informatie afkomstig van de appellante behandelend psychologe Veltman en de psycholoog voor arbeid en gezondheid Lötgerink.
1.3. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de door appellante in beroep overgelegde verklaring van de psychiater
A.A. van Loon niet tot het oordeel leidt dat alsnog dient te worden getwijfeld aan de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde en door het Uwv overgenomen beperkingen.
2.1. In het hoger beroepschrift heeft appellante gesteld dat de gronden van hoger beroep gelijk zijn aan de in beroep ingediende gronden.
Appellante heeft ook in hoger beroep aangegeven dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van de huisarts en de psycholoog en haar psychische klachten onvoldoende ernstig heeft ingeschat.
2.2. In een aanvullend hoger beroepschrift, dat eerst kort voor de zitting is ingediend, heeft appellante nog aangevoerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet voor haar geschikt zijn.
2.3. Ter zitting heeft appellante er nog op gewezen dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de door de psychiater Van Loon verstrekte informatie.
2.4. Appellante heeft de Raad ten slotte verzocht een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De gronden van appellante bedoeld in 2.1 zijn, zoals appellante ook heeft aangegeven, een herhaling van de gronden die reeds in beroep zijn ingebracht. Appellante heeft niet aangegeven waarom de rechtbank die gronden niet juist heeft beoordeeld. De Raad komt op basis van de in beroep aangevoerde en in hoger beroep herhaalde gronden niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. De rechtbank heeft de gronden bedoeld in 2.1 met juistheid besproken. De Raad heeft hieraan niets toe te voegen.
3.3. De Raad volgt niet het standpunt van appellante als neergelegd in 2.3. Dit standpunt gaat eraan voorbij dat de Raad in zijn tussen partijen gegeven uitspraak van 1 mei 2009, LJN BI3003 reeds een oordeel heeft uitgesproken over de in 2.3 bedoelde informatie die ook in die procedure was ingebracht. De Raad heeft geen enkel aanknopingspunt om in deze procedure tot een ander oordeel over die informatie te komen. Uit hetgeen de Raad ten aanzien van de onderzoeksbevindingen van Van Loon reeds heeft overwogen volgt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien de door het Uwv aangenomen beperkingen voor onjuist te houden.
3.4. Ook in hoger beroep heeft appellante geen gegevens naar voren gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het door het Uwv gevolgde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts en het hierover gegeven oordeel door de rechtbank. Voor het benoemen van een deskundige voor het instellen van een onderzoek bestaat dan ook geen aanleiding.
3.5. De beroepsgrond van appellante bedoeld in 2.2 treft evenmin doel. De mede aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker voedingsmiddelen, medewerker tuinbouw, sorteerster en schoonmaakster kennen geen belastingen die de mogelijkheden van appellante te boven gaan en leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid als vastgesteld door het Uwv. De Raad kan zich vinden in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige bedoeld in 1.1. Dat appellante zich meer beperkt acht en daarom van opvatting is dat zij de functies niet kan vervullen doet hieraan niet af, nu de Raad appellante – naar volgt uit hetgeen is overwogen in 3.2 tot en met 3.4 – niet volgt in haar standpunt over haar beperkingen.
3.6. Het hoger beroep treft gelet op hetgeen overwogen in 3.2 tot en met 3.5 geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
RK