ECLI:NL:CRVB:2010:BN3561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6627 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 27 oktober 2009 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 23 januari 2008, waarin zijn WAO-uitkering per 16 oktober 2007 werd ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berustte. Appellant stelde in hoger beroep dat hij meer beperkt was dan aangenomen en dat de functies waarop de schatting van zijn arbeidsongeschiktheid was gebaseerd, niet passend waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden die appellant in beroep en hoger beroep heeft ingediend, afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn duizeligheidsklachten ernstiger zijn dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op inzichtelijke wijze uiteengezet dat de door appellant gestelde beperkingen niet leiden tot de conclusie dat de in de functies voorkomende belastingen zijn mogelijkheden overschrijden.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2010.

Uitspraak

09/6627 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 2009, 08/826 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Voor appellant is verschenen mr. G.J.B.C. Maton, opvolgend raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 23 januari 2008 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellant per 16 oktober 2007 in te trekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 23 januari 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het besluit van 23 januari 2008 niet op een juiste medische en/of arbeidskundige grondslag berust.
3. In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, herhaald dat hij meer beperkt is dan aangenomen en dat hij om die reden de functies waarop de schatting van zijn arbeidsongeschiktheid is gebaseerd niet kan vervullen.
Hij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte zijn stelling heeft verworpen dat het aan het besluit ten grondslag liggende medische rapport van de (bezwaar)verzekeringsarts op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, nu er geen medische gegevens bij de behandelende sector zijn opgevraagd.
Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat de functies machinebediende kunststofverwerkende industrie en schilder/spuiter niet passend zijn op grond van de in de FML aangenomen beperking op het punt 1.9.9 persoonlijk risico.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
4.2. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellant ook in hoger beroep geen informatie van de neuroloog heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn duizeligheidsklachten ernstiger zijn dan waarmee in de FML reeds rekening is gehouden.
4.3. Voor een weerlegging van de pas in hoger beroep geuite grieven van appellant met betrekking tot de veronderstelde overschrijding van zijn belastbaarheid op het gebied van persoonlijk risico in de functies machinebediende kunststofverwerkende industrie en schilder/spuiter verwijst de Raad naar de reactie van de bezwaararbeidsdeskundige van
3 februari 2010. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige op inzichtelijke en juiste wijze uiteengezet dat het door appellant gestelde niet tot het oordeel leidt dat de in die functies voorkomende belastingen de mogelijkheden van appellant overschrijden.
4.4. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
RK