ECLI:NL:CRVB:2010:BN3523

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-214 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 22 februari 2008 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft in haar uitspraak op 17 december 2009 overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige de mogelijkheden van appellant om arbeid te verrichten adequaat hebben beoordeeld. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Kloosterziel, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts te veel beperkingen heeft aangenomen, maar desondanks concludeert dat hij in staat is om 40 uur per week te werken. Appellant betwist ook dat zijn alcoholproblematiek voldoende is behandeld in de eerdere uitspraak en stelt dat er een deskundige benoemd had moeten worden voor verder onderzoek.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellant juist heeft vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft onderbouwd waarom hij met de vastgestelde beperkingen niet in staat zou zijn om de aan hem voorgelegde functies te vervullen. Ook de stelling dat de rechtbank onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn alcoholproblematiek werd door de Raad verworpen, aangezien dit onderwerp al in de eerdere uitspraak was besproken. De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2010.

Uitspraak

10/214 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2009, 08/2799 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Kloosterziel, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door F.M.J. Eijmael.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 27 augustus 2008, waarbij het Uwv
– beslissend op bezwaar – heeft vastgesteld dat er voor appellant per 22 februari 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv zich bij het besluit van
27 augustus 2008 heeft kunnen baseren op de omtrent appellant door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige uitgebrachte rapportages.
1.2. De rechtbank heeft erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts bij het tot stand komen van zijn opvatting over de bij appellant bestaande mogelijkheden tot het verrichten van arbeid mede rekening heeft gehouden met de resultaten van het door de verzekeringsarts verrichte onderzoek, de informatie afkomstig van de huisarts van appellant en de informatie verschaft door de radioloog V.P.M. van der Hulst.
1.3. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige inzichtelijk heeft gemaakt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn.
2.1. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij het onbegrijpelijk acht dat de bezwaarverzekeringsarts wel een groot aantal beperkingen tot het verrichten van arbeid heeft aangenomen, maar dat hij niettemin in staat wordt geacht 40 uren per week werkzaamheden te verrichten. Hij acht zich met deze beperkingen niet in staat werkzaamheden van welke aard dan ook te verrichten.
2.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan zijn alcoholproblematiek.
2.3. Appellant heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd voor het instellen van een onderzoek.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Het standpunt van appellant bedoeld in 2.2 mist feitelijke grondslag. In overweging 7 van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant in beroep ingenomen standpunt ter zake van zijn overmatig alcoholgebruik besproken.
3.3. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling bedoeld in 2.1. Uit deze stelling volgt niet dat appellant van opvatting is dat de bezwaarverzekeringsarts zijn beperkingen onjuist heeft vastgesteld. Het standpunt van appellant dat hij met deze beperkingen niet in staat is werkzaamheden te verrichten heeft appellant niet onderbouwd. Appellant heeft niet aangegeven op welke gronden hij van opvatting is dat hij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet zou kunnen vervullen. Het is ook de Raad niet kunnen blijken dat de in die functies voorkomende belastingen de mogelijkheden van appellant zoals neergelegd in de voor hem geldende Functionele Mogelijkheden Lijst overschrijden.
3.4. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt bedoeld in 2.3. Ook in hoger beroep heeft appellant geen gegevens naar voren gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het door het Uwv gevolgde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts.
3.5. Het hoger beroep treft gelet op hetgeen is overwogen in 3.2 tot en met 3.4 geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
RK