ECLI:NL:CRVB:2010:BN3521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7017 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van werkweigering en ontslag van ambtenaar na hersteldmelding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die zijn beroep tegen een besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ongegrond heeft verklaard. De appellant, die sinds 1982 in provinciale dienst was, had zich ziek gemeld en weigerde zijn werkzaamheden te hervatten na een hersteldmelding. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de gedeputeerde staten terecht hebben gehandeld door de bezoldiging van de appellant in te houden en hem te schorsen wegens werkweigering. De appellant had geen afdoende verklaring voor zijn afwezigheid en had de aangeboden vervoersvoorzieningen afgewezen. De Raad concludeert dat de appellant niet in staat was om zijn werk te verrichten, ondanks herhaaldelijke aansporingen om dit te doen. De Raad bevestigt dat de werkweigering als plichtsverzuim kan worden aangemerkt en dat de besluiten van de gedeputeerde staten om de appellant te schorsen en hem strafontslag te verlenen, rechtmatig waren. De rechtbank heeft de besluiten van de gedeputeerde staten terecht in stand gelaten, en de Raad ziet geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.

Uitspraak

08/7017 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 november 2008, 08/3176 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten)
Datum uitspraak: 22 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de behandeling van het geding ter zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was sedert 1982 in provinciale dienst werkzaam als [naam functie A] en later als [naam functie B] bij het district landelijk gebied met als standplaats [naam standplaats]. Nadat in 2006 bij een onderzoek naar mogelijke integriteitsschending was gebleken van dreigende escalatie door verstoorde verhoudingen tussen appellant en zijn werkomgeving, is appellant voor een periode niet werkzaam geweest op grond van schorsing en buiten-gewoon verlof. In een gesprek van 24 januari 2007 is appellant meegedeeld dat hij weer aan het werk moest en dat hem met toepassing van artikel B.6, vierde lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) voor een half jaar met de mogelijkheid van verlenging werkzaamheden werden opgedragen als [naam functie B] bij het district stedelijk gebied. Hij zou worden ingezet als [naam functie C]. Nadat appellant tegen dit besluit aanvankelijk bezwaar heeft gemaakt, heeft hij dat nadien ingetrokken en zich onder voorwaarden bereid verklaard gedurende een proefperiode van een maand bedoelde werkzaamheden te verrichten.
1.2. Appellant is zijn werkzaamheden als [naam functie C] op 20 april 2007 aangevangen en heeft zich op 14 mei 2007 ziek gemeld met verergering van zijn knieklachten. Op 5 juli 2007 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat appellant met de inmiddels aangeboden vervoersvoorziening (taxivervoer van huisadres naar station Hardinxveld-Giessendam en van station [plaatsnaam] naar de [plaatsnaam]) zijn werkzaamheden als [naam functie C] kon hervatten. Appellant heeft niet hervat. Nadat onderhandelingen over een vertrekregeling niet tot resultaat hadden geleid, is bij besluit van 19 juli 2007 de opdracht tot tijdelijke werkzaamheden te verrichten als [naam functie C] te [plaatsnaam] voor een half jaar verlengd. Tevens is appellant opgeroepen om op 20 juli 2007 te verschijnen voor een gesprek met het hoofd district stedelijk gebied. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend en is niet verschenen op het gesprek.
1.3. Bij brief van 31 juli 2007 is het voornemen geuit om met ingang van 20 augustus 2007 appellants bezoldiging in te houden op grond van het tweede lid van artikel C.1 van de CAP. In deze brief is appellant opgeroepen zijn werkzaamheden op 20 augustus 2007 te hervatten, waarbij hem het gebruik van een dienstauto met automatische versnellings-bak en een aangepaste stoel is aangeboden. Tevens is meegedeeld dat de weigering om op het werk te verschijnen als plichtsverzuim zal worden beschouwd en dat bij voortdurende weigering strafontslag niet uitgesloten is. De auto is op 16 augustus 2007 bij appellant afgeleverd. Appellant is niet op het werk verschenen. Bij besluit van 5 september 2007 (hierna: besluit 1) zijn gedeputeerde staten overgegaan tot inhouding van de bezoldiging met ingang van 20 augustus 2007. Daarbij is appellant nogmaals opgeroepen zijn werkzaamheden te hervatten. Appellant heeft tegen besluit 1 bezwaar gemaakt en niet hervat.
1.4. Bij besluit van 3 oktober 2007 hebben gedeputeerde staten, onder mededeling van hun voornemen appellant strafontslag te zullen verlenen, appellant geschorst op grond van artikel G.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAP. Daarbij is tevens, op grond van het tweede lid van dit artikel, besloten de bezoldiging tijdens de schorsing geheel in te houden (hierna: besluit 2). Ook tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.5. Bij besluit van 24 oktober 2007 is aan appellant, overeenkomstig het voornemen en nadat appellant schriftelijk zijn zienswijze naar voren had gebracht, strafontslag verleend op grond van artikel C.4, eerste lid, van de CAP met ingang van 1 november 2007 (hierna: besluit 3). Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.6. Bij besluit van 26 maart 2008 hebben gedeputeerde staten de bezwaren van appellant tegen de besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard (hierna: bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Kern van het hoger beroep van appellant is dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van het in rechte vast staan van de beide besluiten waarbij appellant tijdelijke werkzaam-heden worden opgedragen. Appellant meent dat een en ander moet worden bezien in het licht van de onderhandelingen die destijds plaatsvonden, de afgesproken proefperiode van één maand en de latere pogingen om tot een vertrekregeling te komen. De besluiten 1, 2 en 3 zijn voorts onzorgvuldig en berusten niet op een deugdelijke grondslag, aldus appellant, omdat zij eenzijdig zijn genomen, er geen evaluatie heeft plaatsgevonden en appellant als gevolg van medische klachten niet in staat was de grote afstand af te leggen van zijn woonplaats naar [plaatsnaam]. Appellant heeft zijn werk met reden verzuimd en de rechtbank is ten onrechte uitgegaan van plichtsverzuim. Gedeputeerde staten hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad het volgende.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over het in rechte vast staan van de opdrachten tot het verrichten van tijdelijke werkzaamheden als [naam functie C]. Appellant heeft zijn bezwaar tegen de eerste opdracht ingetrokken en tegen de tweede opdracht, naar eigen zeggen omdat hij dat besluit niet serieus nam, geen rechtsmiddel aangewend. Die opdrachten gelden dus als een gegeven en appellant was gehouden aan die opdrachten uitvoering te geven. Dat ondertussen ook onderhandelingen plaatsvonden, maakt niet dat het appellant vrij stond die opdrachten te negeren.
4.2. Feit is voorts dat appellant, hoewel daartoe herhaaldelijk aangespoord, zijn werkzaamheden na hersteldmelding niet heeft hervat. Appellant heeft voor zijn wegblijven geen afdoende verklaring gegeven. Hij heeft ook geen actie ondernomen tegen de hersteldmelding. De in hoger beroep betrokken stelling van appellant dat hij niet tot werken in staat was, is met geen enkel medisch gegeven onderbouwd. De Raad is van oordeel dat gedeputeerde staten terecht aansluiting hebben gezocht bij het advies van de bedrijfsarts van 5 juli 2007, hieruit bestaande dat appellant geschikt is voor zijn werk als [naam functie C] onder de voorwaarde dat het woonwerkvervoer is geregeld. Appellant heeft de hem aangeboden vervoersvoorzieningen, bestaande uit een taxi en later uit een aangepaste auto, van de hand gewezen zonder daarvoor een verklaring te geven. Ondanks de gegeven waarschuwing voor de gevolgen van die opstelling, heeft hij daarin volhard.
4.3. Op grond van artikel C.1, tweede lid, van de CAP ontvangt de ambtenaar, over de tijd gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten geen bezoldiging. De Raad is, gezien hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, van oordeel dat de rechtbank gedeputeerde staten terecht is gevolgd in de vaststelling dat aan de toepassingsvereisten van deze - dwingend geformuleerde - bepaling is voldaan. Het bestreden besluit is in zoverre terecht in stand gebleven.
4.4. De rechtbank kan voorts worden gevolgd in haar overwegingen dat gedeputeerde staten wegens de aanhoudende werkweigering bevoegd waren om appellant naar aanleiding van het ontslagvoornemen te schorsen met gehele inhouding van zijn bezoldiging en dat er geen grond is voor het oordeel dat zij niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik hebben kunnen maken.
4.5. De werkweigering is terecht aangemerkt als plichtsverzuim. Appellant had geen gegronde redenen om niet op zijn werk te verschijnen, zeker niet nadat hem een dienstauto ter beschikking was gesteld. Appellant is verschillende malen opgedragen het werk te hervatten en hij heeft die opdrachten even zovele malen stilzwijgend naast zich neergelegd. Appellant is voor de consequenties van die houding enige malen gewaar-schuwd. Door niettemin in zijn houding te volharden heeft appellant het disciplinair ontslag over zichzelf afgeroepen. Langdurig dienstverband maakt dat niet anders.
5. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2010.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) B. Bekkers.
HD