[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 oktober 2009, 09/288 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Appellante is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
1. Bij besluit van 23 maart 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit dat per 30 maart 2007 voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 23 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. Onder verwijzing naar de stukken van de arts adviseur A.P.G. Franken van de Hulpverleningdienst Groningen en de huisarts H.J. Noordman, benadrukt appellante nogmaals dat zij meer beperkt had moeten worden geacht.
4.1. De Raad ziet geen redenen af te wijken van het oordeel van de rechtbank. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het Uwv een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellante. Met de beperkingen van appellante is genoegzaam rekening gehouden in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad vindt in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellante meer of anders beperkt is dan in de FML is aangenomen. Die aanknopingspunten vindt de Raad ook niet in de in hoger beroep ingebrachte medische stukken van de arts adviseur Franken van 3 december 2008 en de huisarts van 13 juli 2007. Uit die stukken komen geen gegevens naar voren die nog niet eerder bekend waren. Met deze gegevens is rekening gehouden.
4.2. De Raad is voorts van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht tot het verrichten van de aan de geduide functies verbonden werkzaamheden.
De Raad stelt vast dat de schatting uiteindelijk berust op de functies van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) en productiemedewerker textiel (sbc-code 272043). Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts in de rapportage van 17 maart 2009, reeds genoegzaam gemotiveerd waarom de belasting in voornoemde functies geen overschrijding oplevert van de belastbaarheid van appellante. De Raad kan zich overigens eveneens vinden in de nadere uitleg van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 mei 2010.
5. Het vorengaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) T.J. van der Torn.