ECLI:NL:CRVB:2010:BN3504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6417 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en hoger beroep zonder nieuwe gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering per 6 mei 2008 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. Gürses, heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden ingediend die niet al eerder in de procedure bij de rechtbank Utrecht zijn besproken. De rechtbank had in haar uitspraak van 16 oktober 2009, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard, de ingediende gronden uitvoerig behandeld.

De Raad heeft in het hoger beroep geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De rapportages van de bezwaarverzekeringsarts S. Groeneveld en de bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk, die op 27 januari en 3 februari 2010 zijn uitgebracht, zijn door de Raad als voldoende en overtuigend beoordeeld. De Raad heeft geen aanleiding gezien om appellante te laten onderzoeken door een deskundige, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische situatie zoals vastgesteld door het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep faalt en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan. De zaak benadrukt het belang van het indienen van nieuwe gronden in hoger beroep, aangezien het ontbreken daarvan kan leiden tot bevestiging van eerdere uitspraken.

Uitspraak

09/6417 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 oktober 2009, 08/2502 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses en K. Manuelyan, die fungeerde als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 18 juli 2008 waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar, heeft gehandhaafd het besluit de
WAO-uitkering van appellante per 6 mei 2008 in te trekken – ongegrond verklaard.
2.1. Appellante heeft in hoger beroep geen gronden ingediend die niet reeds in beroep zijn ingediend. De rechtbank heeft deze gronden op juiste wijze uitvoerig besproken. In de in hoger beroep op deze gronden gegeven nadere toelichting heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. De Raad kan zich geheel vinden in de door de bezwaarverzekeringsarts S. Groeneveld en de bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk uitgebrachte rapportages van 27 januari 2010 en 3 februari 2010, waarin de nadere toelichting in hoger beroep wordt besproken.
2.2. De door appellante in hoger beroep ingebrachte nadere medische informatie, afkomstig van GGZ psycholoog drs. M. Bagci, gedateerd 19 februari 2010 en 11 juni 2010, ondersteunt het door appellante in beroep en in hoger beroep ingenomen standpunt niet omdat deze informatie niet ziet op de datum in geding. Deze informatie doet daarom niet af aan het door de rechtbank gegeven oordeel over de door het Uwv per de datum in geding voor appellante vastgestelde beperkingen. De Raad verwijst in dit verband nog naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 4 maart 2010 en
22 juni 2010.
2.3. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding appellante te doen onderzoeken door een deskundige. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de volledigheid en juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische situatie van appellante per 6 mei 2008 en de hieruit per die datum voor haar voortvloeiende beperkingen ontbreekt.
2.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
RK