[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2008, 07/3239 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 augustus 2010
Namens appellante heeft mr. P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2010. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. In het kader van het project Klant In Beeld heeft op 8 maart 2006 een heronderzoek plaatsgevonden naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. Daaruit is onder meer gebleken dat appellante beschikte over een niet aan het College opgegeven spaarrekening.
1.3. Bij brief van 13 maart 2007 heeft het College appellante onder meer verzocht om alle afschriften van de spaarrekening vanaf 7 februari 2002 uiterlijk op 27 maart 2007 in te leveren. Op 28 maart 2007 heeft appellante drie afschriften ingeleverd.
1.4. Bij besluit van 2 april 2007 heeft het College het recht op bijstand van appellante met ingang van 27 maart 2007 opgeschort omdat zij niet de gevraagde informatie heeft verschaft. Het College heeft appellante daarbij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 13 april 2007 alsnog de gevraagde informatie in te leveren, waaronder alle afschriften van de spaarrekening vanaf 7 februari 2002.
1.5. Bij besluit van 19 april 2007 heeft het College de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 27 maart 2007 op de grond dat appellante niet de gevraagde gegevens heeft ingeleverd.
1.6. Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het College, voor zover in dit geding van belang, de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 2 april 2007 en 19 april 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 juli 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat appellante de gevraagde bankafschriften niet heeft ingeleverd binnen de door het College gestelde termijn. De rechtbank is van oordeel dat deze gevraagde gegevens van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, zodat het College deze in redelijkheid heeft kunnen vragen. Doordat niet is gesteld of gebleken dat appellante van het niet tijdig inleveren van de bankafschriften geen verwijt kan worden gemaakt, was het College volgens de rechtbank bevoegd om de uitkering op grond van artikel 54, eerste lid, van de WWB op te schorten. Appellante heeft de gegevens niet binnen de nader gestelde termijn ingeleverd en zij heeft ook niet verzocht om uitstel van de hersteltermijn. Daardoor ontstond voor het College de bevoegdheid om op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB het recht op bijstand in te trekken. De rechtbank is van oordeel dat het College in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking van de bijstand gebruik heeft kunnen maken.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft betoogd dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat het College in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, omdat zij veel van de gevraagde informatie wel heeft verschaft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. In hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Appellante heeft weliswaar inlichtingen verstrekt, doch heeft daarbij slechts zeer ten dele voldaan aan het verzoek om overlegging van de bankafschriften.
4.2. Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2010.