ECLI:NL:CRVB:2010:BN3034

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1337 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering op basis van gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 21 januari 2009 had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 juli 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant had eerder, op 21 oktober 2003, een verzoek ingediend bij het Uwv voor een WAZ-uitkering, welke was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 26 februari 2004 ongegrond verklaard. Appellant heeft in 2007 het Uwv verzocht om terug te komen op deze beslissing, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen na onderzoek door een verzekeringsarts.

De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit van het Uwv te herzien. Appellant ging hiertegen in hoger beroep, waarbij hij stelde dat er wel degelijk nieuwe informatie was die zijn arbeidsongeschiktheid aantoonde. De Raad overwoog dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een eerder besluit te heroverwegen, maar dat dit niet betekent dat het bestuursorgaan de eerdere afwijzing kan toetsen alsof het een nieuw besluit betreft. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde medische informatie niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kon worden aangemerkt, omdat deze informatie niet bekend was bij het Uwv ten tijde van het bestreden besluit.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/1337 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 januari 2009, 08/1363 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2010. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit 21 oktober 2003 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 30 september 2002 een uitkering uit hoofde van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen. Het hiertegen gerichte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 26 februari 2004 ongegrond verklaard.
1.3. Bij brief van 7 november 2007 heeft appellant het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 26 februari 2004. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de verzekeringsarts appellant onderzocht en is tevens informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Blijkens zijn rapport van 13 juni 2008 kwam de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie dat appellant per 21 oktober 2003 niet toegenomen arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 juli 2008 het herzieningsverzoek van appellant afgewezen. Bij besluit van 19 november 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv, gelet op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
3. In hoger beroep bestrijdt appellant het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van de belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing - al dan niet in volle omvang - te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de door appellant overgelegde medische informatie niet als een nieuw feit of een veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb kan worden aangemerkt.
4.4. Ten aanzien van de door appellant eerst in beroep en in hoger beroep overgelegde stukken overweegt de Raad dat het Uwv deze informatie bij het voorbereiden van het bestreden besluit niet kende en daarmee dus ook geen rekening heeft kunnen houden. Reeds daarom kunnen deze stukken bij de beoordeling van het bestreden besluit geen rol spelen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R.L. Venneman.
RK