ECLI:NL:CRVB:2010:BN3022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3491 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 12 mei 2009 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante, die zich in november 1997 ziek meldde wegens rugklachten, ontving sinds 10 november 1998 een WAO-uitkering van 80-100%. Het Uwv had op 15 april 2008 besloten om haar WAO-uitkering per 1 februari 2008 te beëindigen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 15%. Appellante was het niet eens met dit besluit en stelde hoger beroep in, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.H. Burger.

Tijdens de zitting op 18 juni 2010 werd het verweer van het Uwv, vertegenwoordigd door F. Snatager, besproken. De bezwaarverzekeringsarts had appellante onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin beperkingen voor rugbelastende activiteiten waren opgenomen. Appellante betwistte dat haar medische beperkingen correct waren ingeschat en stelde dat de functie van parkeercontroleur te belastend voor haar was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om de beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en de geschiktheid van de functies zoals toegelicht door de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Venneman, op 30 juli 2010.

Uitspraak

09/3491 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 mei 2009, 08/1374 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante stelde mr. P.H. Burger, advocaat te Utrecht, hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer en zond daarbij een rapport van de bezwaarverzekeringsarts toe. Met een brief van 29 september 2009 en een nader rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 september 2009, beantwoordde het Uwv een door de Raad gestelde vraag.
De zitting vond plaats op 18 juni 2010. Appellante liet zich vertegenwoordigen door mr. Burger. Namens het Uwv verscheen F. Snatager.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 15 april 2008 dat het Uwv nam ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Met dat besluit handhaaft het Uwv ondanks het bezwaar van appellante zijn besluit van 6 december 2007 2007, waarbij hij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 1 februari 2008 beëindigde. De reden voor die beëindiging was dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante tot minder dan 15% was afgenomen.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. Appellante werkte laatstelijk als verkoopster. In november 1997 meldde appellante zich ziek wegens rugklachten en in verband hiermee is haar met ingang van
10 november 1998 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.2. De verzekeringsarts onderzocht appellante op zijn spreekuur van 14 september 2007. Hij beschikte over informatie van de appellante behandelende revalidatiearts. Deze revalidatiearts geeft aan dat appellante door de jaren chronische rugpijn heeft, gecombineerd met een beperkte conditie. Haar behandelingsvoorstel gericht op het verbeteren van de conditie, heeft appellante niet gevolgd. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met beperkingen voor rugbelastende activiteiten, maar heeft niet alle subjectieve klachten van appellante gehonoreerd. De bezwaarverzekeringsarts onderzocht appellante zelf en beschikte over nadere informatie van de appellante behandelende revalidatiearts. De inhoud van die inlichtingen komt overeen met de informatie waarover de verzekeringsarts beschikte. Omdat appellante een opiaat als medicijn gebruikt, nam de bezwaarverzekeringsarts aanvullende beperkingen in de FML op in verband met het voorkomen van persoonlijk risico en het besturen van een motorvoertuig.
3.3. Aan de hand van die aangepaste FML beoordeelde de bezwaararbeidsdeskundige drie van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies geschikt. Daarmee becijferde hij het loonverlies op minder dan 15%.
4. In hoger beroep herhaalt appellante als beroepsgrond dat haar medische beperkingen zijn onderschat en betoogt opnieuw dat de functie parkeercontroleur voor haar te belastend is.
5. Met de rechtbank ziet de Raad geen reden om de beoordeling door en de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad is het eens met de overwegingen in de aangevallen uitspraak. De Raad is het ook eens met het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts op het appelschrift. De geschiktheid van de functies heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 26 mei 2008 voldoende toegelicht.
6. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R.L. Venneman.
RK