ECLI:NL:CRVB:2010:BN3021
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en WGA-uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 juni 2009, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. Appellante ontving sinds 27 augustus 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 13 februari 2008 medegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 12 februari 2008 op 5% is vastgesteld. Tevens werd aangegeven dat, indien de arbeidsongeschiktheid niet zou wijzigen, appellante met ingang van 27 februari 2009 niet meer in aanmerking zou komen voor een WGA-uitkering.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de medische grondslag van het besluit van het Uwv onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere beroepsgronden herhaald, waarbij zij stelde dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen niet medisch passend zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellante haar stellingen niet heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen termen aanwezig zijn voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2010, waarbij R.C. Stam als rechter en R.L. Venneman als griffier aanwezig waren.