[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 juli 2008, 08/141 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 juli 2010
Namens appellante heeft mr. A. van den Os, destijds werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, gevestigd te Leusden, hoger beroep ingesteld en daarbij overgelegd een rapport van de klinisch psycholoog J.W.G. Vos van 18 september 2008.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij gevoegd een rapport van de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe van 21 oktober 2008.
Mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, heeft zich op
25 maart 2009 als opvolgend gemachtigde gesteld.
Appellante heeft op 28 mei 2010 nog een medisch stuk in geding gebracht
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2010. Appellante is – met kennisgeving – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek.
1. Appellante was werkzaam als sociaal pedagogisch werker en meldde zich met ingang van 21 september 2005 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek met psychische klachten.
2. In het kader van de beoordeling van haar aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts D.J. Muller appellante op 12 juni 2007 onderzocht. In een rapport van dezelfde datum vermeldde Muller de bij een beoordeling op grond van de Ziektewet verkregen informatie over de revalidatiebehandeling van 7 november 2006 tot en met 23 april 2007, waaruit naar voren kwam dat de klachten ondanks de behandeling hetzelfde waren gebleven, en de bevindingen bij lichamelijk en psychisch onderzoek. Onder het stellen van de diagnose fibromyalgie, somatoforme pijnstoornis, beginnende coxartrose en adipositas achtte Muller appellante geschikt voor over het algemeen zittend werk waarbij enige mate van vertreden bij een aantal psychische en lichamelijke beperkingen, zoals neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat geen sprake was van verlies aan verdienvermogen. Hierna stelde het Uwv bij besluit van 27 juni 2007 vast dat appellante met ingang van 19 september 2007 geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
3.1. Voorafgaand aan de bezwaarprocedure stelde Muller in een rapport van 30 juli 2007 vast dat de ontvangen informatie van de behandelend psycholoog J.W.G. Vos van 19 juli 2007, waarin werd verwezen naar diens brief van 13 juni 2007 aan de huisarts, geen aanleiding gaf tot herziening van de FML. In die informatie was sprake van partiële posttraumatische klachten als gevolg van traumatische gebeurtenissen in het verleden en therapieresistente chronische vermoeidheidsklachten.
3.2. In een rapport van 26 oktober 2007 zette de bezwaarverzekeringsarts M. Achterberg uiteen waarom in het geval van appellante, gezien het onderzoek van Muller, geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid of de noodzaak van een urenbeperking en verenigde hij zich met de vastgestelde FML. Vervolgens liet de bezwaararbeidsdeskundige L.F.M. Morsink blijkens rapporten van 16 en 30 november 2007 vanwege een opleidingseis een functie vervallen. Morsink duidde voorts enkele functies bij, lichtte de signaleringen in de functies toe, corrigeerde het maatmanloon, stelde de omvang van de maatman vast op 25,6 uur per week en berekende het verlies aan verdienvermogen op 19,06%. Hierna verklaarde het Uwv het tegen het besluit van 27 juni 2007 gemaakte bezwaar bij besluit van 24 december 2007 ongegrond.
4.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 24 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4.2. De rechtbank verenigde zich met de medische grondslag van het bestreden besluit. Gelet op de toelichtingen in een aantal arbeidskundige rapporten, waaronder het in de beroepsprocedure overgelegde rapport van Morsink van 20 juni 2008, concludeerde de rechtbank voorts dat alle signaleringen in de geduide functies voldoende waren toegelicht.
5. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen, met name in verband met posttraumatische stressklachten, onjuist zijn ingeschat. In de ter ondersteuning van haar standpunt overgelegde brief van psycholoog Vos van
18 september 2008 is als diagnose vermeld een posttraumatische stressstoornis en een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, terwijl ook sprake was van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis.
6.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank. Hij tekent daarbij aan dat, zoals ook in het rapport van de in rubriek I van deze uitspraak vermelde bezwaarverzekeringsarts Khoe naar voren komt, de posttraumatische stressklachten reeds door Achterberg zijn vermeld en gewogen. Voorts zijn deze klachten al kort na het nemen van het besluit van 27 juni 2007 beoordeeld door Muller. Ook ziet de Raad geen aanleiding tot een ander oordeel in verband met de op 28 mei 2010 in geding gebrachte brief van de reumatoloog dr. M.E. Hettema van 13 februari 2009 waarin sprake is van fibromyalgie en een vitamine-D tekort. Van de zijde van het Uwv is ter zitting als reactie van de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat bij de vaststelling van de belastbaarheid al met de diagnose fibromyalgie rekening is gehouden en dat het vitamine-D tekort destijds nog niet speelde. Deze reactie komt de Raad plausibel voor, te meer omdat evenbedoeld tekort niet bij het onderzoek van Muller is vermeld. Wat betreft de geclaimde urenbeperking en het gestelde door Vos omtrent de GAF-score van appellante verenigt de Raad zich geheel met het rapport van Khoe die onder meer aangeeft dat de GAF-score niet primair bedoeld is om arbeidsongeschiktheid te beoordelen.
6.2. Wat betreft de medische geschiktheid van de geduide functies merkt de Raad op dat, ook al zou in het verlengde van het gestelde in het rapport van Morsink omtrent de geschiktheid van appellante voor de maatmanfunctie om reden van de daarin voorkomende conflicthantering, waarvoor appellante overigens niet beperkt is geacht, in combinatie met de specifieke problematiek van cliënten, twijfel mogelijk zijn omtrent de geschiktheid van de functie parkeercontroleur (SBC-code 342022) waarin sprake is van een deels vergelijkbare problematiek wat betreft conflicthantering als in de maatman, ter zitting is komen vast te staan dat voldoende functies resteren zonder dat dat leidt tot een in het kader van de Wet WIA relevante wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.3. De overwegingen 6.1 en 6.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2010.