de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2008, 08/27 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 14 juli 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. E.A.A. Charry, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 25 maart 2010 en 13 april 2010 heeft de gemachtigde van betrokkene een vraag van de Raad beantwoord en nadere stukken aan de Raad doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2010. Appellant heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door A. Bos. Betrokkene is - met bericht van verhindering - niet verschenen.
1.1. Betrokkene heeft de Turkse nationaliteit en is op een onbekende datum naar Nederland gekomen. Tot oktober 1997 heeft betrokkene in Nederland werkzaamheden verricht. Hij heeft vervolgens een uitkering ingevolge de Ziektewet ontvangen en vanaf oktober 1998 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Betrokkene heeft in de loop der tijd diverse procedures gevoerd in verband met aanvragen om een vergunning tot verblijf in Nederland. In de periode 1 juni 2005 tot 12 december 2005 was betrokkene niet in procedure. Nadien was betrokkene in procedure tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning van 12 december 2005. Gedurende de in geding zijnde periode, van 1 april 2006 tot en met 1 juli 2007, verbleef betrokkene rechtmatig in Nederland ingevolge artikel 8, onder f tot en met k van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.2. Op 2 april 2007 heeft betrokkene kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd ten behoeve van zijn dochter [H.] (geboren [in] 1991) die bij haar moeder in Turkije woont.
1.3. Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft appellant deze aanvraag afgewezen omdat betrokkene geen geldige verblijfsvergunning heeft en daarom niet verzekerd is voor de AKW.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 11 december 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant zijn besluit van 17 augustus 2007 gehandhaafd, waarbij het recht op kinderbijslag is beoordeeld vanaf het tweede kwartaal van 2006 tot en met het derde kwartaal van 2007. Hierbij heeft appellant overwogen dat betrokkene niet verzekerd is voor de AKW, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vw 2000. Evenmin kan betrokkene rechten ontlenen aan de artikelen 10 en 11 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). Daarbij is overwogen dat artikel 11, tweede lid van KB 746 niet van toepassing is omdat hij geen onafgebroken rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f tot en met k, van de Vw 2000 heeft gehad.
Appellant heeft het bestreden besluit genomen zonder een hoorzitting te houden.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het niet ondenkbaar is dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden van verzekering ingevolge artikel 11 van het KB 746, maar dat appellant zich bij de voorbereiding van het besluit, mede gelet op de interpretatie van appellant van voornoemd artikel, geen rekenschap heeft gegeven van het belang bij onderzoek naar de door betrokkene in het verleden verrichte arbeid, zijn WAO-uitkering en zijn verblijfsstatus. Appellant heeft derhalve zijn verplichting om eerst te besluiten na een zorgvuldige voorbereiding als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd te blijven bij zijn standpunt dat artikel 11, tweede lid, van KB 746 inhoudt dat een persoon ingevolge deze bepaling alleen verzekerd kan blijven, en derhalve niet opnieuw verzekerd kan raken, door het indienen van een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning. Appellant heeft hier echter aan toegevoegd dat betrokkene bij nader inzien ook overigens niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 11 van KB 746 omdat hij geen WAO-uitkering ontvangt die is verstrekt uit hoofde van het verrichten van arbeid in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen (WAV). Hiertoe heeft appellant een brief van 28 januari 1999 van de toenmalige gemachtigde van betrokkene overgelegd, waarin is vermeld dat betrokkene heeft gewerkt zonder geldige tewerkstellingsvergunning en hij sinds 6 oktober 1998 beschikt over een inkomen krachtens de WAO.
3.2. In reactie op vragen van de Raad heeft de gemachtigde van betrokkene geantwoord dat betrokkene voordat hij een WAO-uitkering ontving wel arbeid in dienstbetrekking heeft verricht in overeenstemming met de WAV. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de gemachtigde aan de Raad vervolgens nog enkele stukken toegezonden, waaronder loonspecificaties en jaaropgaven van Gak Nederland B.V. (thans Uwv).
De Raad overweegt als volgt.
4.1. Op grond van artikel 6, vierde lid, van de AKW is bij artikel 11, eerste lid, van KB 746 uitbreiding gegeven aan de kring van verzekerden, in die zin dat ook verzekerd is voor de volksverzekeringen de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder f tot en met k, van de Vw 2000 indien hij in overeenstemming met de WAV arbeid verricht in dienstbetrekking uit hoofde waarvan hij aan de loonbelasting is onderworpen.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel blijft de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, verzekerd op grond van de volksverzekeringen indien hij uit hoofde van het verrichten van arbeid als bedoeld in het eerste lid recht heeft op een uitkering op grond van onder meer de WAO.
4.2. Tussen partijen is allereerst in geschil of de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd wegens een onzorgvuldige voorbereiding door appellant. Ten aanzien van dit geschilpunt stelt de Raad voorop dat inmiddels in hoger beroep duidelijk is geworden dat betrokkene in ieder geval niet voldeed aan de in het eerste lid van artikel 11 van KB 746 opgenomen voorwaarde voor verzekering. Uit de namens betrokkene in hoger beroep overgelegde stukken is de Raad namelijk niet gebleken dat voor de door betrokkene verrichte werkzaamheden de vereiste tewerkstellingsvergunning was afgegeven, zodat moet worden geconcludeerd dat betrokkene niet uit hoofde van het verrichten van arbeid in overeenstemming met de WAV recht had op zijn WAO-uitkering. Derhalve heeft appellant in het bestreden besluit, zij het op een andere grondslag, terecht geoordeeld dat betrokkene over de periode in geding niet verzekerd was voor de AKW en terecht de kinderbijslag geweigerd. Dit betekent dat de afwijzinggrond die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd geen beoordeling van de Raad behoeft en daarmee ook niet wordt toegekomen aan de beantwoording van de vraag of de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd wegens een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. Dit laat onverlet dat de Raad op grond van de navolgende overwegingen van oordeel is dat de aangevallen uitspraak, waarin het bestreden besluit is vernietigd, voor bevestiging in aanmerking komt. In de beroepsprocedure heeft de gemachtigde van betrokkene als grief naar voren gebracht dat betrokkene in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord door appellant. Deze grief, die in de aangevallen uitspraak niet door de rechtbank is besproken, is naar het oordeel van de Raad terecht opgeworpen nu van een kennelijk ongegrond bezwaar in de onderhavige procedure geen sprake was. Dat brengt mee dat het bestreden besluit om die reden geen stand houdt en dit besluit door de rechtbank terecht is vernietigd, zij het dat er gezien het vorenstaande gronden zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Gezien dit laatste is er geen aanleiding appellant op te dragen een nieuw besluit te nemen. De Raad zal de aangevallen uitspraak derhalve vernietigen voor zover de rechtbank daartoe is overgegaan.
5.1. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
5.2. De Raad ziet geen aanleiding om van appellant een griffierecht te heffen nu de weigering van kinderbijslag op de grond dat betrokkene niet verzekerd is voor de AKW, in stand blijft.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover appellant is opgedragen een nieuw besluit te nemen;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter, T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.A. van Amerongen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.