ECLI:NL:CRVB:2010:BN2786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-482 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake AWW-pensioen op basis van vermeende onjuistheden in de feitelijke voorstelling van zaken

In deze zaak heeft verzoekster, die eerder een AWW-pensioen ontving, verzocht om herziening van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 april 2001. Dit verzoek is gedaan op basis van de stelling dat de Raad in die uitspraak is uitgegaan van een onjuiste feitelijke voorstelling van zaken door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Verzoekster betoogt dat de Svb ten onrechte heeft gesteld dat zij op 27 december 1994 was gehuwd, wat zou leiden tot het intrekken van haar AWW-pensioen. Verzoekster stelt dat er geen huwelijk op die datum heeft plaatsgevonden en dat de Svb geen huwelijksakte van die datum kan overleggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen. De Raad oordeelt dat er geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid is gepresenteerd die aanleiding zou geven tot herziening van de eerdere uitspraak. De Raad wijst erop dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de juistheid van de eerdere uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb in eerdere beslissingen al melding heeft gemaakt van typfouten in het besluit van 29 oktober 1996, waaronder de verkeerde huwelijksdatum. Dit wijst op een kennelijke verschrijving en niet op een feitelijke onjuistheid die herziening rechtvaardigt.

Daarnaast heeft de Raad het verzoek van de Svb om veroordeling van verzoekster in de proceskosten afgewezen, omdat er geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Verzoekster heeft niet eerder een verzoek om herziening ingediend, wat haar argumenten in deze procedure niet kansloos maakt. De Raad heeft de zaak openbaar behandeld en de beslissing is op 28 juli 2010 uitgesproken.

Uitspraak

09/482 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 april 2001, 98/6359,
in het geding tussen:
verzoekster
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 april 2001, 98/6359 AWW.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 10/918 AWW en 10/919+10/920 ANW van appellante tegen de Svb, plaatsgevonden op 16 juni 2010. Verzoekster is daarbij in persoon verschenen bijgestaan door haar gemachtigde A. Creton. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad – oordelend op het hoger beroep van verzoekster – de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 1998 (97/9603/51) bevestigd. De Raad heeft daarbij overwogen dat hij, op grond van het op verzoek van de Raad uitgebrachte advies van het Internationaal Juridisch Instituut, van oordeel is dat de Svb naar aanleiding van de overgelegde huwelijksakte [nr. huwelijksakte] december 1993, kon uitgaan van het bestaan van een op 27 december 1993 tussen verzoekster en [naam echtgenoot] gesloten huwelijk. Aangezien niet is gebleken van evidente gebreken in de inhoud en de wijze van totstandkoming van de genoemde huwelijksakte stond het de Svb vrij op grond van het rechtsgeldig gesloten huwelijk het AWW-pensioen van verzoekster in te trekken.
2. Verzoekster heeft aan het verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat de Raad in zijn uitspraak van 11 april 2001 is uitgegaan van een verkeerde feitelijke voorstelling van zaken door de Svb. Als de Raad bekend was geweest met de juiste feiten had dit moeten leiden tot een andere uitspraak. De Svb heeft volgens verzoekster namelijk het primaire besluit van 29 oktober 1996, waarbij haar AWW-pensioen is ingetrokken, gebaseerd op het feit dat verzoekster op 27 december 1994 zou zijn gehuwd en daardoor niet meer voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een AWW-pensioen. Er bestaat echter geen huwelijk van 27 december 1994 en desgevraagd door verzoekster heeft de Svb ook geen huwelijksakte van die datum over kunnen leggen. Volgens verzoekster heeft de Svb hierdoor in strijd gehandeld met diverse artikelen van de Awb.
3.1. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 13 januari 2005, LJN AS3516 is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, eventueel op basis van nieuwe argumenten, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.2. De Raad stelt vast dat het onderhavige verzoek om herziening er in wezen op is gericht een discussie te voeren over de juistheid van de uitspraak van 11 april 2001 en dat geen enkel nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb naar voren is gebracht. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat de Svb reeds in de beslissing op bezwaar van 20 juni 1997 melding heeft gemaakt van enige typfouten in het besluit van 29 oktober 1996 waaronder de abusievelijk vermelde huwelijksdatum 27 december 1994 in plaats van 27 december 1993. Het betreft hier dus een kennelijke verschrijving in het primaire besluit, die bij de beslissing op bezwaar is hersteld. Dit verklaart ook waarom de Svb niet beschikte over een huwelijksakte van 27 december 1994. De huwelijksakte die is ingeschreven op 28 december 1993 met betrekking tot het op 27 december 1993 tussen verzoekster en [naam echtgenoot] gesloten huwelijk behoort overigens wel tot de gedingstukken.
3.3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening dan ook te worden afgewezen.
4.1. Met betrekking tot het door de Svb gedane verzoek om veroordeling van verzoekster in de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
4.2. In het geval verzoekster kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht – als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb – maakt, kan voor inwilliging van zo’n verzoek aanleiding bestaan. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is echter geen sprake. De omstandigheid dat verzoekster in de visie van de Svb kansloze procedures voert en in diverse procedures dezelfde argumenten aanvoert is hiervoor onvoldoende. De Raad wijst er op dat verzoekster nog niet eerder een verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 april 2001 heeft gedaan.
4.3. Het verzoek van de Svb wordt mitsdien afgewezen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.M. Tason Avila.
RK