[Appellant], wonende te [woonplaats], Frankrijk (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2009, 07/851 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 juli 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2010. Appellant is hierbij in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
1.1. Appellant, geboren [in] 1941, heeft bij zijn aanvraag om een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangegeven dat hij van 10 oktober 1956 tot en met 22 november 1961 in Suriname, van 23 november 1961 tot en met 2 januari 1969 in Nederland, van 3 januari 1969 tot en met 2 september 1979 in Suriname, van 3 september 1979 tot en met 25 september 2003 in Curaçao en vanaf 26 september 2003 in Frankrijk heeft gewoond. Ook heeft hij aangegeven dat zijn echtgenote (geboren [in] 1946) na haar 15e verjaardag gedurende verschillende periodes buiten Nederland heeft gewoond.
1.2. Bij besluit van 29 juni 2006 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 oktober 2006 een AOW-pensioen toegekend, waarop een korting is toegepast van 84% wegens 42 niet-verzekerde jaren. Op de aan appellant toegekende toeslag op de AOW is een korting toegepast van 82% wegens 41 niet-verzekerde jaren van de echtgenote van appellant.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 26 januari 2007 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellant over de periode vóór 1957 niet als verzekerde kan worden beschouwd, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in de artikelen 55 en 56 van de AOW alsmede aan de voorwaarde genoemd in Bijlage VI, onderdeel R, punt 2, sub a van verordening (EEG) nr. 1408/71, omdat hij vóór 1 januari 1957 niet in Nederland woonde. Ook met betrekking tot de periode na 1 januari 1957, in welke periode appellant in Suriname en in Curaçao woonde, heeft de Svb volgens de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant niet als verzekerde ingevolge de AOW kon worden aangemerkt. Ook op de toeslag is terecht een korting in verband met 41 niet verzekerde jaren van de echtgenote van appellant toegepast. Wat betreft appellants beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 17 juli 2008 (LJN BD8822). Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, omdat aan de pensioenoverzichten van het ABP geen rechten kunnen worden ontleend ten opzichte van de Svb met betrekking tot de vaststelling van de verzekerde jaren voor de AOW. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb terecht heeft aangenomen dat appellant niet wenste te worden gehoord, omdat hij op het antwoordformulier heeft aangekruist dat hij van de mogelijkheid om te worden gehoord in bezwaar geen gebruik wenste te maken.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij van de voorwaarden voor toepassing van de zogenoemde overgangsvoordelen zoals vervat in de artikelen 55 en 56 van de AOW niet eerder dan in 2007 op de hoogte is gesteld. Voorts kan appellant zich niet vinden in de uitspraak van de Raad van 17 juli 2008. Zoals appellant ter zitting van de Raad heeft geadstrueerd zijn de gronden van zijn (hoger) beroep met name gericht tegen de verkeerde informatie die hij in 2002 van het ABP heeft gekregen met betrekking tot zijn AOW-aanspraken na zijn 65ste jaar. Doordat het ABP in het pensioenoverzicht heeft aangegeven dat appellant voor een veel hoger AOW-pensioen in aanmerking zou komen dan waar hij nu daadwerkelijk recht op heeft, is hij destijds op het verkeerde been gezet waardoor hij nu een economisch nadeel lijdt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen, die de Raad tot de zijne maakt. Appellants grief in hoger beroep dat hij niet op de hoogte was van de wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor de overgangsvoordelen, kan er niet toe leiden dat deze voorwaarden voor appellant buiten toepassing moeten worden gelaten. De Raad tekent hierbij nog aan dat de overgangsvoordelen in het geval van appellant betrekking zouden hebben op een periode van ruim twee maanden (9 oktober 1956 tot 1 januari 1957), hetgeen ook indien deze periode als een verzekerde periode zou worden aangemerkt, niet tot een hoger AOW-pensioen zou hebben geleid. De Raad heeft voorts in het betoog van appellant wat betreft de gestelde ongelijke behandeling naar woonplaats voor de periode dat hij tot de onafhankelijkheid in Suriname woonde ten opzichte van Nederlanders die in het Europese deel van het Koninkrijk wonen, geen aanknopingspunten gevonden voor een andersluidend oordeel dan in de eerder vermelde uitspraak van 17 juli 2008 is neergelegd. De Raad volgt appellant voorts niet in zijn opvatting dat de onjuiste pensioenoverzichten van het ABP in 2002 op grond waarvan appellant meende dat zijn AOW-pensioen hoger zou zijn, zouden moeten leiden tot een hogere AOW-aanspraak dan waar hij op grond van zijn verzekerde jaren recht op heeft. In tegenstelling tot wat appellant lijkt te veronderstellen, heeft het ABP geen bevoegdheid om namens de Svb toezeggingen te doen met betrekking tot het AOW-pensioen en evenmin kan de Svb gebonden worden aan mogelijk onjuiste gegevens die door het ABP zijn verstrekt. Dat appellant op de door het ABP verstrekte gegevens heeft vertrouwd en op grond van die gegevens bepaalde stappen heeft gezet waardoor hij nu een financieel nadeel lijdt, kan niet voor rekening en risico van de Svb komen.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.A. van Amerongen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.