ECLI:NL:CRVB:2010:BN2784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6332 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) kinderbijslag heeft geweigerd voor de zoon van appellant, [K.]. De Svb had in eerdere besluiten, gedateerd op 13 april en 25 juni 2007, vastgesteld dat [K.] niet als onderwijsvolgend of werkloos kind kon worden aangemerkt, wat leidde tot de weigering van de kinderbijslag. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn en wees het bezwaar tegen het tweede besluit ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2010 heeft de Svb echter aangegeven het bestreden besluit in te trekken en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij kinderbijslag voor [K.] alsnog zou worden toegekend. Dit kwam voort uit informatie die appellant had verstrekt over de pogingen van [K.] om werk te vinden, die door taalproblemen waren bemoeilijkt.

Appellant heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De kosten zijn vastgesteld op € 644,-- voor de eerste aanleg en € 322,-- voor het hoger beroep, plus reiskosten van € 10,60. De uitspraak is gedaan op 28 juli 2010.

Uitspraak

08/6332 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 september 2008, 07/3541(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Kiela heeft vervolgens het beroepschrift aangevuld met nadere gronden en nog enkele stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2010. Appellant is daarbij verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 13 april 2007 heeft de Svb aan appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2006 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) geweigerd voor zijn zoon [K.]. Daarbij is overwogen dat voor [K.] geen recht op kinderbijslag bestaat, omdat hij niet als onderwijsvolgend of werkloos kind kan worden aangemerkt.
1.2. Bij besluit van 25 juni 2007 heeft de Svb aan appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2007 kinderbijslag ingevolge de AKW geweigerd voor zijn zoon [K.], eveneens omdat niet voldaan is aan de voorwaarden om als onderwijsvolgend of werkloos kind te kunnen worden aangemerkt.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 4 december 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 april 2007 niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De Svb heeft hierbij te kennen gegeven dat het bezwaarschrift van appellant zal worden aangemerkt als een verzoek om herziening van het laatstgenoemde besluit en dat daartoe nog een primair besluit zal worden genomen. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 juni 2007 heeft de Svb ongegrond verklaard. De Svb heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat [K.] onderwijs volgde dat per kwartaal ten minste 213 klokuren zou belopen of waarvan de studiebelasting ten minste 1600 uren per jaar was. De Svb heeft tevens geoordeeld dat [K.] evenmin als werkloos kind kan worden aangemerkt nu uit de beschikbare stukken niet is gebleken dat hij daadwerkelijk beschikbaar was voor de arbeidsmarkt.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant, voor zover gericht tegen het gedeelte van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de kinderbijslag voor [K.] over het derde kwartaal van 2007, niet ontvankelijk verklaard op de grond dat dit kwartaal buiten de beoordelingsperiode valt en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3.1. Ter zitting van de Raad is naar aanleiding van vragen van de Raad namens de Svb meegedeeld dat het bestreden besluit wordt ingetrokken en dat een nieuwe beslissing op bezwaar zal worden genomen, waarbij over het eerste en tweede kwartaal van 2007 alsnog kinderbijslag voor [K.] zal worden toegekend. Daarbij heeft een rol gespeeld dat appellant ter zitting informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat [K.] wel degelijk pogingen heeft gedaan om een baan te verkrijgen, doch dat hem dat vanwege taalproblemen destijds niet is gelukt.
3.2. Na kennisneming van het nadere standpunt van de Svb heeft appellant het hoger beroep ingetrokken en heeft hij gelijktijdig aan de Raad verzocht de Svb te veroordelen in de proceskosten.
3.3. Artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
3.4. De Raad stelt vast dat het nader door de Svb ingenomen standpunt in deze procedure tegemoet komt aan de bezwaren van appellant en dat namens appellant is verzocht om een veroordeling in de proceskosten. De Raad ziet derhalve aanleiding de Svb op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in eerste aanleg en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en € 10,60 voor in hoger beroep gemaakte reiskosten.
Voorts merkt de Raad op dat uit het bepaalde in artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet volgt dat appellant zich met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht tot de Svb kan wenden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van
€ 644,-- te betalen aan de griffier van de Raad en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 332,60 te betalen aan appellant.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.M. Tason Avila.
RK