ECLI:NL:CRVB:2010:BN2779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1597 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op ouderdomspensioen ingevolge de AOW door vrijstelling van premiebetaling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de korting op zijn ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant had een ouderdomspensioen aangevraagd, maar kreeg te maken met een korting van 62% omdat hij gedurende 42 jaar niet verzekerd was geweest voor de AOW. Appellant had eerder verzocht om vrijstelling van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen, maar stelde dat hij niet voldoende was geïnformeerd over de gevolgen van deze vrijstelling voor zijn AOW-pensioen.

De Raad oordeelde dat de Svb appellant voldoende had geïnformeerd over de gevolgen van de vrijstelling. In de begeleidende brief bij de vrijstelling was appellant duidelijk gemaakt dat deze vrijstelling zou kunnen leiden tot een vermindering van zijn recht op uitkeringen. De Raad concludeerde dat appellant had moeten begrijpen dat de vrijstelling van premiebetaling zou resulteren in een korting op zijn AOW-pensioen.

Daarnaast werd het beroep van appellant op artikel 46 van de EG-Verordening 1408/71 verworpen, omdat de Raad oordeelde dat de berekening volgens deze verordening geen gunstiger resultaat zou opleveren dan de nationale AOW-bepalingen. Ook het argument van ongelijke behandeling werd afgewezen, omdat alleen personen die buiten Nederland hebben gewerkt en teruggekeerd zijn, de mogelijkheid tot vrijstelling van premiebetaling hebben gekregen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/1597 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 januari 2009, 08/605 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2010. Appellant is daarbij verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Aalders.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 februari 2008 heeft de Svb aan appellant met ingang van april 2008 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met een korting van 62%, aangezien appellant gedurende 42 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.2. Bij besluit van 14 februari 2008 heeft de Svb het besluit van 11 februari 2008 ingetrokken en aan appellant met ingang van april 2008 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toegekend met een korting van 84%. De Svb is er daarbij van uitgegaan dat appellant over de periode van 3 september 1962 tot en met 30 november 1970, over de periode van
11 januari 1971 tot en met 31 januari 1994 en over de periode van 25 februari 1997 tot en met 27 april 2008 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
De Svb heeft aangegeven dat appellant over de laatstgenoemde periode niet verzekerd is geweest vanwege de vrijstelling die hem was verleend van premiebetaling voor de volksverzekeringen.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 februari 2008. Zijn bezwaar richt zich op de korting op zijn ouderdomspensioen in verband met de niet- verzekerde periode van 25 februari 1997 tot en met 27 april 2008.
1.4. Bij besluit van 22 mei 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De Svb heeft daartoe overwogen dat appellant destijds verzocht heeft om vrijstelling van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen en zelf nadere informatie had moeten opvragen over de gevolgen daarvan voor de hoogte van zijn AOW-pensioen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat hij niet geïnformeerd is over de gevolgen van de ontheffing van premiebetaling voor de hoogte van zijn AOW-pensioen. Voorts heeft appellant een beroep gedaan op artikel 46 van de EG-Verordening 1408/71, op grond waarvan naar zijn mening twee berekeningen gemaakt dienen te worden, waarvan uiteindelijk de voordeligste moet worden toegepast.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. Vast staat dat appellant op 25 februari 1997 een aanvraag heeft ingediend om vrijstelling van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen en dat aan hem bij besluit van 21 april 1997 met ingang van 25 februari 1997 de gevraagde vrijstelling is verleend. In de begeleidende brief bij het besluit van 21 april 1997 is appellant er duidelijk op gewezen dat de vrijstelling tot gevolg heeft dat hij daardoor eventueel geen recht meer heeft - of in mindere mate - op uitkeringen krachtens de volksverzekeringen. Voorts is uit de in beroep ingezonden stukken gebleken dat in juli 2000 en in november 2002 onderzocht is of appellant nog voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van de verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen en dat aan hem vervolgens bericht is gestuurd dat de vrijstelling zou worden gehandhaafd. Gezien het bovenstaande is de Raad van oordeel dat de Svb appellant voldoende heeft geïnformeerd en dat het hem duidelijk had kunnen zijn dat door de vrijstelling van premiebetaling er een korting op zijn AOW-pensioen zou volgen.
4.3. Ten aanzien van het beroep van appellant op artikel 46, tweede lid, van EG-Verordening 1408/71 heeft de Svb naar het oordeel van de Raad terecht verwezen naar bijlage IV, deel C onder R van deze Verordening. Hieruit volgt dat de berekening volgens artikel 46, tweede lid, van de EG-Verordening geen gunstiger resultaat zal opleveren dan berekening volgens de nationale AOW-bepalingen.
4.4. Met betrekking tot het ter zitting aangevoerde ten aanzien van ongelijke behandeling merkt de Raad op dat, voor zover hier van belang, alleen aan personen die buiten Nederland gewerkt hebben en die teruggekeerd zijn naar Nederland en een buitenlandse uitkering ontvangen, de mogelijkheid tot vrijstelling van premiebetaling voor de volksverzekeringen wordt geboden. Van ongelijke behandeling ten opzichte van personen die - alleen - in Nederland hebben gewoond en gewerkt en die deze mogelijkheid niet aangeboden hebben gekregen is geen sprake, nu slechts de eerstgenoemde groep voor vrijstelling in aanmerking komt.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.M. Tason Avila.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
EV