[Appellant], wonende te Brazilie (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2009, 07/4795 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 juli 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2010. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Aalders.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Bij besluit van 14 oktober 2002 heeft de Svb appellant, geboren [in] 1931, met ingang van april 2001 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend van 8 % van het volledige pensioen. Daarbij is aangegeven dat appellant vanaf de inwerkingtreding van de AOW op 1 januari 1957 tot aan de datum van zijn 65e verjaardag niet verzekerd is geweest voor de AOW. Op basis van EG-Verordening 1408/71 kunnen de perioden van
3 november 1946 tot en met 5 april 1948 en van 4 juli 1948 tot en met 4 augustus 1950 als verzekerde periode worden aangemerkt. Aan het slot van dit besluit is aangegeven: “Wij maken u erop attent dat uw recht op AOW-pensioen kan worden ingetrokken als u verhuist naar een land buiten de EU/EER/Zwitserland.”.
1.3. Bij formulier van 31 maart 2007 heeft appellant de Svb op de hoogte gesteld van het feit dat hij per deze datum verhuist naar Brazilië. Bij besluit van 30 juli 2007 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met ingang van 1 april 2007 beëindigd op de grond dat de met toepassing van EG-Verordening 1408/71 in acht genomen tijdvakken van verzekering, door de verhuizing van appellant naar Brazilië komen te vervallen. Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 juli 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 28 september 2007 heeft de Svb het over de periode van april 2007 tot en met juli 2007 aan appellante teveel betaalde pensioen ten bedrage van € 268,09 van hem teruggevorderd. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 september 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant geen beroep ingesteld.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 30 oktober 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder de Svb moet worden gelezen:
“Niet in geschil is dat eiser slechts verzekerde tijdvakken ingevolge de AOW ontleent over de periode gelegen vóór 1 januari 1957 op grond van (het huidige) artikel 2, onder a, R (Nederland) van Bijlage VI bij Verordening 1408/71.
In artikel 2, onder e, van Bijlage VI is echter opgenomen dat de bovengenoemde bepaling alleen geldt zolang de rechthebbende op het grondgebied van één van de Lidstaten woont. Nu niet in geschil is dat dit met ingang van 1 april 2007 niet langer het geval is, betekent dit dat eiser met ingang van die datum geen rechten meer kan ontlenen aan de bovengenoemde bepaling. Voor hem zijn als gevolg daarvan geen verzekerde tijdvakken ingevolge de AOW meer aan te wijzen.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW de terugwerkende kracht van de herziening wegens de aanwezigheid van dringende redenen geheel of gedeeltelijk te beperken. Eiser heeft weliswaar aan al zijn verplichtingen voldaan, maar hij had wel redelijkerwijs kunnen weten dat hij met ingang van 1 april 2007 ten onrechte een AOW-pensioen ontving. Bovendien heeft verweerder na kennisneming van de adreswijziging voldoende adequaat gehandeld door binnen een termijn van vier maanden het recht op AOW-pensioen te beëindigen.”
2.2. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting geven de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met de hiervoor weergegeven overwegingen van die uitspraak, maakt die tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe. Ingevolge haar beleidsregels gaat de Svb niet tot herziening met volledige terugwerkende kracht over als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een hoog bedrag werd verleend. De Raad is van oordeel dat mede gezien de hiervoor onder 1.2 opgenomen passage in het toekenningsbesluit van 14 oktober 2002 het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn, dat zijn verhuizing naar Brazilië gevolgen zou kunnen hebben voor zijn AOW-pensioen.
3.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.