[appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2009, 08/3199 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 7 juli 2010
Namens appellante heeft mr. R. Moghni hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2010. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. M. Moghni. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Bij besluit van 6 mei 2008 heeft de Svb aan appellante, geboren [in] 1935, met ingang van juli 2006 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 12% van een volledig pensioen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt inhoudende dat haar AOW-pensioen dient te worden toegekend met ingang van haar 65e verjaardag op1 juli 2000. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij - ten onrechte - in de veronderstelling verkeerde dat met de remigratie van haar echtgenoot naar Marokko in 1984, het recht op AOW-pensioen door afkoop was komen te vervallen. Voorts heeft zij gesteld dat de Svb haar echtgenoot in 1987 verkeerd heeft voorgelicht.
1.3. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 mei 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 22 juli 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder de Svb dient te worden gelezen:
“ In artikel 16, eerste lid, van de AOW is bepaald dat het ouderdomspensioen ingaat op de eerste dag van de maand waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het hiervoor genoemde een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan een jaar voor de eerste dag van de maand, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin ambtshalve toekenning plaatsvond. De Sociale verzekeringsbank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
2.4. Volgens het beleid van de verweerder is er sprake van een bijzonder geval: indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen of indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke rechten op pensioen, uitkering of kinderbijslag en deze onbekendheid verschoonbaar was. Dit beleid is in de jurisprudentie aanvaard. Op grond van dit beleid wordt in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt.
2.5. Tussen de partijen is in geschil of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het onderhavige geval geen sprake is van een bijzonder geval, zodat het ouderdomspensioen niet eerder in kan gaan dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de aanvraag werd ingediend.
2.6. Onbekendheid met de wet- en regelgeving levert naar vaste rechtspraak geen bijzonder geval op. Er dienen bijkomende omstandigheden aanwezig te zijn die de onbekendheid verschoonbaar maken. Tegenover de betwisting van verweerder heeft eiseres echter niet aannemelijk kunnen maken dat zij en haar echtgenoot in 1987 onjuist zijn voorgelegd door verweerder. Mede gelet daarop dient de onjuiste conclusie van eiseres (en haar echtgenoot) dat de afkoopsom van het bedrijfspensioen de afkoopsom van de AOW zou zijn, naar het oordeel van de rechtbank voor risico en rekening van eiseres te blijven.”
2.2. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. In hetgeen in hoger beroep - bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd, noch anderszins in de voorhanden gegevens heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om in een andere zin dan de rechtbank te oordelen. De Raad onderschrijft de hiervoor onder 2.1 weergegeven overwegingen van de rechtbank.
3.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010.